Deze vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord. Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder, heeft zij daartoe het volgende overwogen:
“De vraag of verweerder eiser terecht aanmerkt als premieplichtige werkgever gedurende de periode in geding, dient naar het oordeel van de rechtbank beantwoord te worden aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dit wil zeggen dat niet een door betrokkenen opgezette constructie van doorslaggevend belang is, maar dat beoordeeld dient te worden op welke wijze het bedrijf in de dagelijkse praktijk werd geëxploiteerd en bestuurd en onder wiens verantwoordelijkheid dat gebeurde. Bij constatering dat de feitelijke situatie afwijkt van de papieren situatie, zal aan de feitelijke situatie doorslaggevende betekenis worden toegekend.
(…)
In het kader van het opsporingsonderzoek heeft [F.S.] ten overstaan van twee buitengewoon opsporingsambtenaren op 1 juni 1999 verklaard dat hij bevriend was met eiser en dat eiser een schoonmaakbedrijf wilde oprichten en hem vroeg of dat op zijn naam kon. [FS] heeft tevens verklaard dat eiser hem enkele honderden guldens per maand bood voor het beschikbaar stellen van zijn naam.
Op 2 juni 1999 heeft eiser ten overstaan van een tweetal buitengewoon opsporingsambtenaren verklaard dat hij [F.S.] in 1994 heeft benaderd met de vraag of hij bereid was het op te richten bedrijf op zijn naam te zetten nu [FS] geen inkomen ontving van de Nederlandse overheid. Eiser heeft voorts verklaard dat het vanaf het begin de bedoeling is geweest dat het schoonmaakbedrijf alleen op naam van [FS] kwam te staan en dat [FS], hoewel hij formeel de eigenaar was, zich verder niet met het bedrijf zou bemoeien. Vervolgens heeft eiser verklaard dat [F.S.] problemen kreeg met de vreemdelingendienst en dat hij daarom niet langer stroman wilde zijn en dat eiser actief manager van het bedrijf was alsmede dat [FS] het bedrijf niet meer op zijn naam wilde hebben en dat na overleg werd besloten dat eiser het bedrijf zou overnemen.
Tevens heeft eiser het volgende verklaard: "Samengevat kun je stellen dat [FS] in de periode van 5 januari 1995 tot 1 april l998 tegen betaling van verschillende maandelijkse stortingen en op het einde een bedrag van f. 20.000,-, het schijnbeheer heeft gevoerd van Bright en Shine. In feite waren [betrokkene] en/of ik de personen, die deze onderneming dreven."
De rechtbank verwerpt het standpunt van eiser dat geen betekenis kan worden toegekend aan zijn tijdens het verhoor afgelegde verklaring, omdat die onder druk is afgelegd. In de eerste plaats komt eisers verklaring over zijn rol en die van [F.S.] binnen [B&S] geheel overeen met de verklaring van [FS]. Voorts heeft eiser zijn verklaring, waarvan hij het verslag heeft ondertekend, niet korte tijd na het verhoor ingetrokken of aannemelijk gemaakt dat deze onjuist is. Ten slotte heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaring onder ontoelaatbare druk is afgelegd. De omstandigheid dat een verhoor psychisch belastend is, hetgeen wellicht voor eiser temeer gold in verband met de gesteldheid van zijn echtgenote, betekent niet dat daardoor een afgelegde - gedetailleerde - verklaring in essentie als onjuist moet worden aangemerkt.
(…)
De rechtbank constateert aan de hand van bovenstaande verklaringen dat eiser op papier weliswaar pas vanaf 1 april 1998 degene was voor wiens rekening [B&S] werd gedreven, maar dat hij feitelijk reeds vanaf de oprichting, althans tijdens de periode in geding als verantwoordelijke kan worden aangemerkt. Uit de stukken en de afgelegde verklaringen kan voorts worden afgeleid dat eiser ook de contacten onderhield met zowel de opdrachtgevers als de werknemers van [B&S]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verplichting op grond van artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering op hem rustte.
Bij de looncontrole is gebleken dat [B&S] meerdere werknemers niet bij verweerder heeft verantwoord en dat diverse personen gedurende een bepaalde tijd werkzaamheden voor eisers bedrijf hebben verricht zonder dat de werkzaamheden en het genoten loon aan verweerder zijn doorgegeven. Eiser heeft dit ook niet weersproken.”