ECLI:NL:CRVB:2005:AT6648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- J.P. Grauss
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en weigering WW-uitkering na valsheid in geschrifte
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de weigering van de WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) werd bevestigd. Appellant, werkzaam als hoofdgoederensorteerder, werd op 29 mei 2001 op staande voet ontslagen wegens valsheid in geschrifte, specifiek het onjuist invullen van een weekstaat. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst op neutrale gronden, maar het UWV weigerde de WW-uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid. Appellant stelde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van zijn ontslag en dat de verklaringen van zijn werkgever niet de enige basis voor de beslissing mochten zijn.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het UWV bij zijn besluitvorming niet voldoende rekening had gehouden met de tegenstrijdige verklaringen van appellant en de werkgever. De Raad benadrukte dat het UWV een eigen onderzoeksplicht heeft en niet enkel mag afgaan op de verklaringen van de werkgever. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de uitspraak van de rechtbank, en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,-- bedroegen, en moest het griffierecht van € 131,-- aan appellant worden vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het UWV, vooral in situaties waarin ontslag op staande voet en de gevolgen voor de WW-uitkering aan de orde zijn. De Raad stelde vast dat het UWV niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere besluiten.