ECLI:NL:CRVB:2005:AT6411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3515 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de realiteitswaarde van geduide functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds oktober 1984 uitkeringen ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad overweegt dat de geduide functies binnen de fb-code 5425 (huishoudelijke hulp) onvoldoende realiteitswaarde zouden hebben, wat door appellante werd aangevoerd. Tijdens de zitting op 6 april 2005 zijn er bezwaren van medische aard naar voren gebracht, maar de Raad concludeert dat de medische kant van de schatting niet meer aan de orde kan zijn, gezien eerdere uitspraken en de toelichting van gedaagde.

De Raad stelt vast dat de rechtbank eerder had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld, maar dat het besluit op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berustte. In het bestreden besluit van 27 augustus 2002 zijn de functies van monteur koffiezetters en inpakker koffiezetters vervallen, waardoor er drie functies overbleven die samen 29 arbeidsplaatsen vertegenwoordigden. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan de functies in fb-code 5425 onvoldoende realiteitswaarde toe te kennen, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad acht het niet nodig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.

De uitspraak van de Raad is gedaan door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, met mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 mei 2005.

Uitspraak

03/3515 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. J.C. van Houtrijve, werkzaam bij het Buro voor Rechtshulp te Haarlem, op in het beroepschrift vermelde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem op 24 juni 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr. Awb 02 – 1302 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief (met bijlagen) van 20 december 2004 nadere stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 april 2005, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde H. van Emden, werkzaam bij het Consultatiebureau ‘C.S.J.’ voor Sociaal-Juridische hulpverlening te Purmerend, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, laatstelijk werkzaam als produktiemedewerkster voor 40 uur per week, ontving sinds oktober 1984 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een vijfdejaarsherbeoordeling is appellante onderzocht door verzekeringsarts F.J. Foppen, die op basis van zijn onderzoek in zijn rapport van
26 juni 2000 concludeerde dat appellante, conform de score in het Formulier Functie Informatie Systeem VA/AD (FIS-formulier) van die datum, inmiddels weer voor halve dagen belastbaar was. Uitgaande van deze belastbaarheid is door arbeidsdeskundige
J. de Jong vervolgens een vijftal functies geselecteerd, te weten de functies van monteur koffiezetters (fb-code 8539), inpakker koffiezetters (fb-code 9718), kartonnagebewerker (fb-code 9102), produktiemedewerker kunststof (fb-code 9019) en huishoudelijke hulp (fb-code 5425), en is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 60%. In overeenstemming hiermee is de uitkering van appellante ingevolge de WAO bij besluit van 10 oktober 2000 met ingang van 1 november 2000 herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. In het kader van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar zijn door bezwaarverzekeringsarts J.A. Bos-Zijlstra naar aanleiding van de uitslag van een op haar verzoek ingesteld onderzoek door adviesbureau Kemperman verdergaande psychische beperkingen aangenomen ten aanzien van de aspecten conflicthanteren en verantwoordelijkheid, afbreukrisico. Het bezwaar is nadien bij besluit van 10 september 2001 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 3 juli 2002 gegrond verklaard. Hierbij is geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld, maar dat het besluit op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berust. Daartoe is overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een bepaalde overschrijding van de belastbaarheid in de functies van monteur koffiezetters en inpakker koffiezetters toelaatbaar zou zijn. Appellante noch gedaagde heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van deze uitspraak is het bestreden besluit van 27 augustus 2002 genomen. Daarbij zijn, wat betreft de arbeidskundige kant, blijkens het rapport van bezwaararbeidsdeskundige H. Janssen van 22 augustus 2002, de functies van monteur koffiezetters en inpakker koffiezetters vervallen, zodat drie functies resteerden die tezamen 29 arbeidsplaatsen vertegenwoordigden. Vervolgens is door genoemde bezwaararbeidsdeskundige binnen de fb-code 5425 (huishoudelijke hulp) één functie bijgeduid. Aangezien dit bijduiden, na toepassing van de desbetreffende reductiefactor niet leidde tot een wijziging in de arbeidsongeschiktheidsklasse, is het besluit van
10 oktober 2000 bij het bestreden besluit gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is door appellante naar voren gebracht dat de binnen de fb-code 5425 geduide functies van huishoudelijke hulp onvoldoende realiteitswaarde hebben. Hierbij is aangegeven dat er binnen deze fb-code maar één functie voor 20 uur per week is geduid en dat de overige functies binnen deze fb-code een veel kleiner aantal uren per week omvatten. Ter zitting zijn namens appellante nog bezwaren van medische aard naar voren gebracht. Gedaagde heeft ter zitting desgevraagd de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de genoemde functies nader toegelicht.
De Raad overweegt als volgt.
Vooropgesteld zij dat het hier gaat om een besluit ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2002, welke uitspraak in rechte is komen vast te staan. Gezien de overwegingen van de rechtbank, alsmede de zijdens gedaagde ter zitting gegeven toelichting, moet er naar het oordeel van de Raad van uit worden gegaan dat de medische kant van de schatting in het kader van de onderhavige procedure niet meer aan de orde kan zijn.
De Raad ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om aan de fb-code 5425 (huishoudelijke hulp) onvoldoende realiteitswaarde toe te kennen. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 augustus 2002 blijkt dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellante in dit geval is berekend overeenkomstig stap 3 van het beleid als vermeld in de bijlage van het Besluit uurloonschatting 1999 (Stcrt 1999, 40, hierna: het BUS). Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 1 november 2000 blijkt verder dat in de fb-code 5425 functies voorkomen van respectievelijk 14, 10, 13, 16, 17 en 20 uur per week met respectievelijk 3, 1, 1, 1, 1 en 1 arbeidsplaatsen. De Raad ziet onder deze omstandigheden, ook gezien de door hem inmiddels ontwikkelde jurisprudentie met betrekking tot stap 3 van het BUS waaruit volgt dat in het stelsel van uurloonvergelijking door de toepassing van het systeem van de reductiefactor in beginsel voldoende recht wordt gedaan aan het realiteitsgehalte van een overeenkomstig die stap van het BUS totstandgekomen schatting (zie onder meer de uitspraak van de Raad van
5 november 2002, gepubliceerd in USZ 2003/2), geen aanleiding om aan de functies in genoemde fb-code onvoldoende realiteitswaarde toe te kennen. De Raad merkt daarbij nog op dat het enkele feit dat de voor de schatting gebruikte functies alle in omvang een veel kleiner aantal uren per week omvatten en deze functies derhalve alle in meerdere of mindere mate beneden de zogeheten bandbreedte blijven, voor het aannemen van onvoldoende realiteitswaarde in elk geval geen aanknopingspunt biedt.
De Raad is overigens van oordeel dat de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de genoemde functies door gedaagde ter zitting toereikend zijn toegelicht.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
BKH