[appellante], appellante, en [appellant], appellant, beiden wonende te [woonplaats],
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 22 januari 2004, reg.nr. 03/528 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 april 2005, waar appellanten - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Rijs, werkzaam bij de gemeente Deventer.
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 27 september 2002 hebben appellanten een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de reiskosten in verband met één ziekenhuisbezoek aan en het bijwonen van de begrafenis van de grootvader van appellante.
Bij besluit van 4 november 2002, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2003, heeft gedaagde de aanvraag van appellanten afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 maart 2003 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 1, paragrafen 2 en 3, van de Abw, en de aanwezige draagkracht.
Ten aanzien van de hier aan de orde zijnde kosten is de Raad met gedaagde van oordeel dat het incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan betreft, die in beginsel dienen te worden bestreden uit de bijstandsnorm. Afzonderlijke bijstandsverlening in deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Van dergelijke omstandigheden is evenwel niet gebleken.
In dit verband heeft gedaagde bij zijn afwijzing tevens betrokken het beleid aangaande “Reiskosten in verband met bezoek zieke familieleden”. Ingevolge dat beleid is er, zoals ter zitting van de Raad namens gedaagde is bevestigd, voor verlening van bijzondere bijstand slechts plaats indien sprake is van structurele kosten.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de hier besproken kosten geen plaats is.
Ter zake van het beroep dat appellanten hebben gedaan op het vertrouwensbeginsel overweegt de Raad dat dit slechts kan slagen, indien door of namens een tot beslissen bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat zij naar aanleiding van het lezen van een folder van gedaagde over bijzondere bijstandsverlening advies hebben gevraagd aan een consulent van de sector Sociale Voorzieningen van de gemeente Deventer en mede naar aanleiding van dit advies de aanvraag hebben ingediend. Naar het oordeel van de Raad kan noch de folder - waaraan in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend - noch het gesprek met de consulent worden aangemerkt als een toezegging, gedaan door of namens het tot beslissen bevoegde bestuursorgaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2005.