ECLI:NL:CRVB:2005:AT6264
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van de gedifferentieerde premie voor grote werkgevers in het kader van de WAO
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vaststelling van de gedifferentieerde premie die appellante als grote werkgever in 2002 verschuldigd was op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had geoordeeld dat appellante geen rechtsmiddelen had ingesteld tegen de toekenningsbesluiten van uitkeringen aan drie ex-werknemers, wat van invloed was op de premie. Tijdens de zitting op 28 april 2005 zijn partijen niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de risicovrijstelling van artikel 76f van de WAO niet van toepassing is op de betrokken ex-werknemers, omdat zij voor 1 januari 1998 in dienst waren gekomen. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en stelt dat appellante haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad wijst erop dat de wetgever bij de invoering van de risicovrijstelling heeft beoogd de arbeidsmarktpositie van arbeidsgehandicapten te verbeteren, zonder dat dit ook geldt voor bestaande dienstverbanden.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De Raad benadrukt dat de wet- en regelgever een ruime beleidsruimte heeft en dat de door appellante ervaren onrechtvaardigheid niet leidt tot een schending van de rechtsbeginselen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad wijst de argumenten van appellante af.