ECLI:NL:CRVB:2005:AT6259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3590 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van niet aangetoond onderhoud van kinderen en gebruik van valse internationale postwissels

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, die niet kon aantonen dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De zaak betreft de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank, dat hem mededeelde dat hij geen recht had op kinderbijslag voor zijn kinderen Ouarda en Sabah over verschillende kwartalen in 1998 en 2000. De Sociale verzekeringsbank had vastgesteld dat appellant valse internationale postwissels (IPW's) had gebruikt als bewijs van betaling voor zijn onderhoudsbijdragen. Tijdens de zitting op 25 februari 2005 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had wel een verweerschrift ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat een aantal door appellant ingediende IPW's vervalst waren en dat er geen bewijs was dat de betalingen daadwerkelijk aan de kinderen waren gedaan. De Raad oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank terecht de kinderbijslag had ontzegd voor het vierde kwartaal van 1998 en het tweede en derde kwartaal van 2000. Echter, voor het eerste en tweede kwartaal van 1998 kon de onjuistheid van de IPW's niet worden vastgesteld, waardoor het bestreden besluit in dat opzicht werd vernietigd. De Raad heeft de Sociale verzekeringsbank veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,- bedroegen, en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellant moet worden vergoed.

Uitspraak

02/3590 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekerings-bank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant is mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2002, reg.nr. AKW 01/2824, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de Postbank N.V., op verzoek van de ING, bij brief van 7 december 2004 een vraag van de Raad beantwoord.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 februari 2005, waar appellant en zijn gemachtigde, met kennisgeving, niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft appellant bij besluit van 25 juni 2001 medegedeeld dat over het eerste, tweede en vierde kwartaal van 1998 en het eerste en derde kwartaal van 2000 geen recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bestaat voor de kinderen Ouarda, geboren 25 januari 1987, en Sabah, geboren 2 augustus 1989, omdat appellant niet heeft aangetoond hen in belangrijke mate te hebben onderhouden.
Gedaagde heeft de intrekking van de aan appellant toegekende kinderbijslag over deze kwartalen op het volgende gebaseerd.
In verband met gerezen twijfel over de juistheid van de door appellant overgelegde internationale postwissels (IPW’s) tijdens een controle in het kader van het zogenoemde IPW-project, hebben sociale rechercheurs in dienst van gedaagde opdracht gegeven tot nader onderzoek bij de desbetreffende banken (de ING en de desbetreffende postkantoren). Uit het onderzoek bij de ING blijkt dat een tiental IPW’s, welke zijn ingediend ten behoeve van het aan appellant toegekende registratienummer als AKW-gerechtigde, niet zijn verwerkt in het computersysteem van de ING omdat deze onjuist werden bevonden. In verband met hun onjuistheid konden deze IPW’s niet als geldig aantoonbaar bewijs van bijdrage door appellant in de onderhoudskosten van zijn kinderen voor deze kwartalen worden aangemerkt. Appellant heeft tijdens het verhoor door de sociaal rechercheurs toegegeven valse postwissels te hebben ingeleverd, maar heeft betwist dat dit er tien zijn. Volgens appellant zou hij slechts vijf valse postwissels hebben ingeleverd. Appellant heeft, ondanks toezeggingen daartoe, niet kunnen aantonen welke IPW’s ten onrechte als vals zijn aangemerkt.
Het door appellant tegen het besluit van 25 juni 2001 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit op bezwaar van 2 november 2001 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten.
Appellant heeft in hoger beroep wederom betwist tien valse IPW’s te hebben gebruikt als betalingsbewijs voor het leveren van de onderhoudsbijdragen. Appellant heeft opnieuw aangevoerd dat hij niet meer dan vijf valse IPW’s heeft gebruikt.
Een medewerker van de Postbank, die destijds belast was met de verwerking van IPW’s, heeft namens de ING desgevraagd aan de Raad de werkwijze van het betalingsverkeer met IPW’s uiteengezet.
De medewerker van de Postbank heeft hierbij het volgende verklaard:
“Postwisselbetalingen naar Marokko gingen als volgt:
Een klant vult (op het postkantoor) een postwisselformulier in (MP-1)
De loketmedewerker controleert of het formulier correct is ingevuld
De loketmedewerker voert de gegevens in, in hun ALD-systeem. Het stortingsrecht wordt door het ALD-systeem bepaald
Klant betaald het bedrag incl. het stortingsrecht
Klacht ontvangt het rechterdeel van het postwisselformulier als bewijs van betaling
Loketmedewerker zendt de postwissel aan het einde van de dag naar de backoffice van Postkantoren BV te Utrecht
De electronische gegevens (uit het ADL-systeem) worden door de backoffice van Postkantoren BV te Utrecht opgehaald
Backoffice Postkantoren BV controleert of de bedragen juist verantwoord zijn
Postwissels worden per koersdatum op een geleidelijst vermeld
De postwissels + de geleidelijsten worden naar de ING/Postbank Arnhem gezonden.
Verwerking bij de afd. ZIB/Internationale Postwissels Gkt Arnhem ging als volgt:
De pakjes postwissels en de geleidelijsten worden gecontroleerd
De internationale postwissels en de geleidelijsten worden gescand op het AIP-platform
De gegevens van de gescande formulieren worden ingevoerd op het AIP-platform
Waarbij o.a. de navolgende gegevens worden ingevoerd:
. totaalbedrag per pakje postwissels (= het totaalbedrag op de geleidelijst)
. postwisselnummer
. bedrag in NLG (per postwissel)
. bedrag in vreemde valuta (per postwissel)
. type postwissel (bijv. MP-1)
. landcode (bijv. MA = Marokko)
Na afhandeling van alle pakjes postwissels op het AIP-platform worden de gegevens overgeseind naar de IPW-mainframe-applicatie zodat de postwisselgegevens worden vastgelegd op reconcilliatieniveau.
Daarna worden de internationale postwissels gesorteerd op het postwisselnummer en via de PTT Post verzonden naar Marokko (naar de centrale postdienst Marokko).
De centrale postdienst in Marokko draagt er daarna zorg voor dat de MP-1 ( het originele postwisseldocument) in het bezit komt van de begunstigde van de postwisselbetaling, welke het bedrag daarna kan verzilveren op elk postkantoor in Marokko (uiteraard na legitimatie).
Aan de hand van de landcode, het postwisselnummer en het bedrag kunnen wij vaststellen of er een postwisselbetaling is verricht. Ook kunnen wij een kopie opleveren van het postwisselformulier en van de geleidelijst waarop de betreffende betaling heeft gestaan.
Het postwisselnummer bestaat uit 8 cijfers, waarbij de combinatie van cijfers moet voldoen aan een controleerbaar controle-getal.
Het produkt ‘internationale postwissel’ is alleen een produkt van de Postbank dus niet van de ING.”
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat uit het door gedaagde ingestelde onderzoek in het kader van het IPW-project, in samenhang met de door de ING/Postbank op verzoek van de Raad gegeven uitleg over de werkwijze van het betalingsverkeer met IPW’s, voldoende gebleken is dat in ieder geval een zestal door appellant voor het aantonen van onderhoud ingediende IPW’s (met de nummers: 47019338, 47020093, 47021715, 54728905, 54728913 en 56542752) vervalst waren en niet hebben geleid tot een betaling aan de geadresseerde. Uit de gedurende de opeenvolgende controles ingevoerde gegevens volgt dat op de nummers van de betreffende postwissels niets is uitbetaald. Het had appellant derhalve redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zijn bijdragen in het onderhoud van zijn kinderen de verzorger van de kinderen niet hebben bereikt. Dit temeer nu appellant heeft erkend vijf valse postwissels te hebben gebruikt. Gedaagde heeft derhalve terecht aan appellant kinderbijslag ontzegd over het vierde kwartaal van 1998 en het tweede en derde kwartaal van 2000. In een soortgelijke zaak (02/5291 AKW), die eveneens ter zitting van de Raad op 25 februari 2005 is behandeld, heeft gedaagde medegedeeld dat pas vanaf medio 1998 een betrouwbare en gedegen controle naar IPW’s mogelijk is. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit voorzover dit ziet op het eerste en tweede kwartaal van 1998 niet in stand kan blijven, omdat de evidente onjuistheid van de IPW’s ten aanzien van deze kwartalen niet kan worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voorzover betrekking hebbend op de intrekking van kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 1998 voor vernietiging in aanmerking komen.
De Raad acht termen aanwezig gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten die appellant in beroep en in hoger beroep heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond voorzover betrekking hebbend op het eerste en tweede kwartaal van 1998 en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
Bepaalt dat gedaagde ten aanzien van deze kwartalen een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
Verklaart het inleidend beroep voor het overige ongegrond;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht ad € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M. Gunter.
MH