ECLI:NL:CRVB:2005:AT6124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verwijtbare werkloosheid na ontslag bij Meta
In deze zaak gaat het om de vraag of appellante, die ontslag heeft genomen bij haar werkgever Meta, verwijtbaar werkloos is geworden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat zij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden door haar ontslag bij Meta. Gedaagde stelde dat appellante een voorzienbaar werkloosheidsrisico had genomen door haar ontslag, aangezien zij kort daarna bij een uitzendbureau ging werken.
De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde het bezwaar van appellante tegen de weigering van de WW-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante had echter aangevoerd dat zij van Meta had vernomen dat het bedrijf zou ophouden te bestaan, en dat zij daarom had besloten om ontslag te nemen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom het ontslag en de opheffing van Meta onderzocht. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel bleek dat Meta per 14 maart 2002 was opgeheven, wat de stelling van appellante ondersteunde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van verwijtbaarheid, omdat appellante niet kon worden verweten dat zij haar dienstverband bij Meta had beëindigd. De Raad vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedroegen. Tevens werd bepaald dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad.