ECLI:NL:CRVB:2005:AT6012
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loon uit dienstbetrekking en huurwaarde van verhuurde woningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 4 december 2003 geoordeeld dat het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin het verschil tussen de economische huurwaarde van twee aan werknemers verhuurde woningen en de betaalde huurprijs als loon uit dienstbetrekking werd aangemerkt, terecht was. Appellante, vertegenwoordigd door haar directeur en een kantoorgenoot van haar gemachtigde, betwistte de hoogte van de huurwaarde die door gedaagde was vastgesteld. De Raad heeft de zaak op 31 maart 2005 behandeld, waarbij gedaagde niet aanwezig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante haar stelling dat de huurwaarde te hoog was, niet had onderbouwd met verifieerbare stukken. De Raad wees erop dat het taxatierapport van de Belastingdienst, dat door gedaagde was overgelegd, leidend was. Daarnaast verwierp de Raad het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat uit het rapport van een eerdere looncontrole niet bleek dat de verhuur van woningen aan de orde was geweest.
Appellante voerde verder aan dat de rechtbank ten onrechte de besparingswaarde van de huurwoningen niet relevant had geacht, maar de Raad volgde deze redenering niet. De Raad concludeerde dat er geen grond was om van een lagere waarde van het genot van de woningen uit te gaan, omdat er geen beschikking van de inspecteur der directe belastingen was die dit vaststelde. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2005.