ECLI:NL:CRVB:2005:AT6004
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zutphen over schadevergoeding en proceskosten
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L.E. Bindemann, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 januari 2004. De rechtbank had in die uitspraak het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op 25 juli 2002, gegrond verklaard en het besluit vernietigd. De rechtbank had echter het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In hoger beroep richtte appellante zich uitsluitend tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en de beslissing over de proceskosten. Appellante meende recht te hebben op vergoeding van de kosten die zij in de bezwaarfase had gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat, ingevolge artikel III van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures, artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing blijft voor besluiten die voor 12 maart 2002 zijn genomen. Dit was hier het geval, waardoor de nieuwe wettelijke regeling voor vergoeding van kosten van bezwaar niet van toepassing was. De Raad stelde vast dat de kosten die appellante in de bezwaarfase had gemaakt in beginsel voor haar rekening blijven, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een vergoeding rechtvaardigden. De primaire besluitvorming vertoonde geen ernstige gebreken die zouden wijzen op een onrechtmatig besluit van gedaagde.
De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank over de proceskostenvergoeding en zag geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te herzien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en wees het verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2005.