ECLI:NL:CRVB:2005:AT6003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1078 CSV + 04/1132 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van autokostenvergoeding als loon in het kader van sociale verzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de vraag of een autokostenvergoeding die door een besloten vennootschap (B.V.) aan een directeur werd betaald, terecht als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) is aangemerkt. De B.V. stelde dat de vergoeding niet aan de directeur, maar aan een andere vennootschap was betaald, die de kosten aan de B.V. factureerde. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de vergoeding terecht als loon heeft aangemerkt, omdat deze werd betaald in verband met de uitoefening van de directeursfunctie. De Raad concludeerde dat de vergoeding bovenmatig was, aangezien deze naast een vergoeding voor zakelijke kilometers werd uitbetaald.

Daarnaast werd de B.V. geconfronteerd met boetes van 25% over de navorderingen voor de jaren 1998 en 1999, omdat het Uwv opzet of grove schuld had vastgesteld. De B.V. voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de verschuldigdheid van sociale premies en dat de onkostenvergoedingen al in eerdere controles waren meegenomen. De Raad oordeelde dat de B.V. niet had aangetoond dat er sprake was van onduidelijkheid en dat de opgelegde boetes terecht waren.

De rechtbank had de B.V. in de proceskosten veroordeeld, maar de Raad oordeelde dat de B.V. geen recht had op vergoeding van deze kosten, omdat de directeur zelf de rechtsbijstand had verleend. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de correctienota over 1997, maar bevestigde de overige delen van de uitspraak. De B.V. kreeg het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

04/1078 CSV
04/1132 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[de besloten vennootschap], gevestigd te [vestigignsplaats], hierna: de B.V.,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, hierna: het Uwv.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens de B.V. heeft drs. ing. A.W. Jacobs, directeur van de B.V., op bij beroepschrift van 23 februari 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 januari 2004, kenmerk 03/327.
Het Uwv heeft op bij aanvullend beroepschrift van 12 maart 2004 aangevoerde gronden eveneens hoger beroep ingesteld tegen genoemde uitspraak van de rechtbank Roermond.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 maart 2005, waar de B.V. niet is verschenen en het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Tussen partijen is in geschil of de rechtsvoorganger van het Uwv (hierna mede aangeduid als Uwv) een door de B.V. ten behoeve van [betrokkene] (hierna: betrokkene) betaalde autokostenvergoeding ad f 12.000,-- per jaar terecht als premieplichtig loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) heeft aangemerkt, en terzake terecht correctienota’s over de jaren 1997, 1998 en 1999 en in samenhang daarmee administratieve boetes over 1998 en 1999 heeft opgelegd. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv erkend dat de over 1997 opgelegde correctienota wegens strijd met het vertrouwensbeginsel niet in stand kan blijven, zodat de daartegen aangevoerde grieven onbesproken kunnen blijven.
Partijen hebben voorts in hoger beroep de (hoogte van de) door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling aangevochten.
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten waarvan ook de rechtbank in de aangevallen uitspraak is uitgegaan.
De Raad overweegt als volgt.
Autokostenvergoeding
De B.V. stelt zich primair op het standpunt dat de autokostenvergoeding geen loon is, nu de B.V. deze niet aan betrokkene heeft betaald maar aan [naam besloten vennootschap 2], die de kosten aan de B.V. factureerde en die ook de auto aan betrokkene ter beschikking stelde. De Raad stelt voorop dat het Uwv de autokostenvergoeding terecht heeft aangemerkt als loon in de zin van de CSV. Nu de verzekeringsplicht van betrokkene vaststaat, betrokkene op basis van een managementovereenkomst tussen de B.V. en [naam besloten vennootschap 2] als directeur voor de B.V. werkzaam was en de vergoeding werd betaald in verband met de uitoefening van de directeursfunctie door betrokkene, heeft het Uwv deze vergoeding terecht aangemerkt als loon dat aan betrokkene ten goede kwam en waarover de B.V. premies diende af te dragen. De autokostenvergoeding werd uitbetaald naast een vergoeding voor daadwerkelijk gereden zakelijke kilometers en was derhalve bovenmatig. De vergelijking die de B.V. met het ter beschikking stellen van een lease-auto maakt, gaat hier naar het oordeel van de Raad niet op. Het beroep van de B.V. op het vertrouwensbeginsel gaat voor de jaren 1998 en 1999 evenmin op. In de brief van het Uwv van 11 september 1998, waarop de B.V. zich beroept, is, naar van de zijde van het Uwv is erkend, wel met betrekking tot het expliciet genoemde premiejaar 1997 een ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging gedaan waaraan de B.V. in rechte te honoreren verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Deze toezegging strekt zich echter niet uit over de jaren die thans nog in geding zijn.
Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat de correctienota’s over 1998 en 1999 terecht en op goede gronden zijn opgelegd en dat het Uwv het bezwaar van de B.V. tegen deze nota’s terecht ongegrond heeft verklaard bij het besluit van 5 maart 2003.
Boetes
Het Uwv heeft de B.V. over de jaren 1998 en 1999 boetes opgelegd van 25% van de navorderingen, omdat volgens het Uwv sprake is van opzet of grove schuld. De B.V. stelt in hoger beroep dat er geen sprake is van een verzuim maar van onduidelijkheid over het wel of niet verschuldigd zijn van sociale premies. Tevens stelt de B.V. dat zij meende dat de onkostenvergoedingen in 1998 al meegenomen waren in de controle en dat de premies onherroepelijk waren vastgesteld.
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat bij de looncontrole in mei 1998 de onderhavige autokostenvergoedingen onderwerp van bespreking zijn geweest. De brief van 21 juli 1998 van de B.V. aan het Uwv, waarop de B.V. zich beroept en waarin zij de autokostenvergoeding vermeldt, dateert van na de looncontrole 1998 en heeft bovendien, evenals de daarop volgende correspondentie, slechts betrekking op de jaren 1996 en 1997. Evenmin blijkt uit de stukken dat het Uwv over deze vergoedingen destijds een beslissing heeft genomen, noch dat het Uwv daarover voor de jaren 1998 en 1999 toezeggingen heeft gedaan waaraan de B.V. in rechte te honoreren verwachtingen zou kunnen ontlenen. De Raad is van oordeel dat, zo er al aan de zijde van de B.V. onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag of zij deze vergoedingen in de loonopgave voor 1998 en 1999 moest opnemen, het op haar weg had gelegen deze vraag voor te leggen aan het Uwv. Nu de B.V. dat heeft nagelaten, ziet de Raad geen grond te oordelen dat het Uwv deze handelwijze ten onrechte heeft gekwalificeerd als opzet/grove schuld in de zin van de wettelijke bepalingen. De Raad ziet ook overigens geen grond de opgelegde boete voor onjuist te houden.
Proceskostenveroordeling
De rechtbank heeft in verband met de gegrondverklaring van het beroep van de B.V. op een thans niet in geding zijnd geschilpunt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de B.V., begroot op € 644,-- zijnde de kosten van rechtsbijstand.
De B.V. heeft daartegen aangevoerd dat dit bedrag te laag is en dat het Uwv de in verband met de gevoerde procedures door de B.V. werkelijk gemaakte kosten dan wel gederfde inkomsten dient te vergoeden.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat alle proceshandelingen aan de zijde van de B.V. zijn verricht door drs. ing. A.W. Jacobs, werkzaam bij gedaagde, zodat geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv. Nu drs. ing. Jacobs als directeur werkzaam is bij de B.V., geldt hij niet als een derde in de zin van genoemd Besluit. Van betrokkenheid van een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende derde in het geding bij de rechtbank is niet gebleken.
De overwegingen van de Raad leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van de B.V. slaagt voorzover het betrekking heeft op de correctienota over 1997 en voor het overige faalt, en dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De Raad zal de uitspraak van de rechtbank in zoverre vernietigen, en voor het overige, voorzover aangevochten, bevestigen.
De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van de B.V. in hoger beroep, nu niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij het deel van het besluit op bezwaar dat betrekking heeft op de correctienota over 1997 in stand is gelaten;
Vernietigt het besluit op bezwaar in zoverre;
Vernietigt de correctienota over 1997;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij een proceskostenveroordeling is uitgesproken;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de B.V. het betaalde griffierecht van € 348,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Renden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.