ECLI:NL:CRVB:2005:AT5972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3626 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mededeling omtrent bijstandsaanvraag en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die tot zijn ziekmelding op 2 april 2001 in loondienst heeft gewerkt, heeft op 12 juni 2003 een verzoek om bijstand ingediend bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. Gedaagde heeft in een schriftelijk verslag van dit gesprek medegedeeld dat het bezwaar van appellant niet in behandeling wordt genomen, wat appellant heeft opgevat als een weigering om zijn aanvraag te behandelen. Hierop heeft appellant op 13 juni 2003 beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde gehouden was om het als bezwaarschrift gepresenteerde stuk in behandeling te nemen, en heeft het besluit van 12 juni 2003 vernietigd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de mededeling van gedaagde niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, en heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad is van oordeel dat de mededeling van gedaagde op 12 juni 2003 niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke weigering om een bijstandsaanvraag in behandeling te nemen. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat een dergelijke mededeling niet als een besluit kan worden aangemerkt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover deze is aangevochten.

Uitspraak

03/3626 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, gevestigd te Sassenheim, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van
10 juli 2003, reg.nrs. 03/2439 ABW en 03/2441 ABW.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 april 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J. Klaas, kantoorgenoot van mr. Fischer, en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft tot zijn ziekmelding op 2 april 2001 in loondienst gewerkt. Hangende de beoordeling van zijn mogelijke recht op een uitkering ingevolge de Ziektewet en/of de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 12 juni 2003 tot gedaagde gewend. Van dit gesprek heeft gedaagde als volgt schriftelijk verslag gedaan:
“Dhr [appellant] heeft geen aanvraag om bijstand ingediend. Een voorschot is dus niet mogelijk. Daarvoor moet hij zijn bij het UWV GAK want daar loopt een WW/ZW aanvraag.”
Appellant heeft de in dit verslag opgenomen mededeling dat hij geen aanvraag heeft ingediend, opgevat als een weigering om een aanvraag om bijstand in behandeling te nemen en heeft daartegen op 12 juni 2003 bezwaar gemaakt. Hierop heeft gedaagde appellant op 12 juni 2003 schriftelijk bericht dat zijn bezwaar niet in behandeling wordt genomen aangezien er geen besluit aan dit bezwaar ten grondslag ligt. Daarbij heeft gedaagde appellant voor het aanvragen van een bijstandsuitkering verwezen naar het Centrum voor Werk en Inkomen.
Appellant heeft de in dit bericht opgenomen mededeling dat zijn bezwaar niet in behandeling wordt genomen, opgevat als een weigering over op het bezwaar te beslissen en heeft daartegen op 13 juni 2003 beroep ingesteld.
In de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat gedaagde gehouden is een uitdrukkelijk als bezwaarschrift tegen een - vermeend - besluit gepresenteerd stuk als zodanig in behandeling te nemen en dat niet kan worden volstaan met de mededeling dat het bezwaar niet als zodanig kan worden behandeld omdat geen besluit voorligt. De voorzieningenrechter heeft hierin aanleiding gezien om - met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten - het beroep gegrond te verklaren en het besluit van 12 juni 2003 te vernietigen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens overwogen dat de mededeling in het verslag naar aanleiding van het gesprek op 12 juni 2003 moet worden beschouwd als een mededeling van feitelijke aard, inhoudende dat appellant geen aanvraag om bijstand heeft ingediend. Deze mededeling kan niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt. Gedaagde heeft daarom ten onrechte nagelaten het bezwaar van appellant tegen die mededeling niet-ontvankelijk te verklaren. Hierin heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om - zelf in de zaak voorziend - het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voorzover de voorzieningenrechter daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de hier aan de orde zijnde mededeling van 12 juni 2003 niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke weigering om een bijstandsaanvraag in behandeling te nemen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 19 juli 2004, LJN AQ2532, waaruit blijkt dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb in de situatie waarin het bijstandsverlenend orgaan schriftelijk vastlegt dat betrokkene voor het doen van een aanvraag om een voorschot of een uitkering slechts is verwezen naar de voor het in behandeling nemen van die aanvraag aangewezen instantie.
De in hoger beroep door appellant betrokken stelling dat het voor gedaagde duidelijk had moeten zijn dat hij onmiskenbaar de bedoeling heeft gehad om op 12 juni 2003 bij gedaagde een aanvraag om bijstand in te dienen, vindt geen steun in de gedingstukken.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) M. Pijper.
MvK18055