ECLI:NL:CRVB:2005:AT5820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- G.J.H. van Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheidspatroon
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als service-coördinator heeft gestaakt vanwege hartklachten en andere fysieke klachten. Appellant heeft op 26 juli 1999 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na een eerdere weigering heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 7 december 2000 een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank Rotterdam heeft zijn beroep ongegrond verklaard op 17 februari 2003.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv in zijn verweer niet adequaat is ingegaan op de medische grieven die zijn ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het aan het Uwv is om te bepalen hoe zij op de grieven ingaat. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon, dat is aangepast op basis van informatie van de huisarts en cardioloog van appellant. Appellant heeft geen medische gegevens overlegd die de onjuistheid van dit patroon onderbouwen.
De Raad concludeert dat, zelfs als er meer beperkingen zouden zijn door heupklachten, de functies die aan appellant zijn aangeboden nog steeds geschikt zijn. Daarom kan het hoger beroep niet slagen en wordt de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.