ECLI:NL:CRVB:2005:AT5590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1514 + 04/1515 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de functie senior adviseur planning en control en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om de waardering van de functie van senior adviseur planning en control van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van 7 augustus 2002 ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellante stelde dat haar functie meer aspecten omvatte dan in het functieprofiel was opgenomen en dat zij een hogere waardering op schaal 12 verdiende. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het functieprofiel niet onjuist was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de omschrijving van de werkzaamheden in het functieprofiel niet in strijd was met de geldende procedures en dat de taken van appellante onder de hoofdtaken van het functieprofiel vielen. De Raad bevestigde dat de waardering van de functie op schaal 11 terecht was, en dat recente ontwikkelingen in de functie niet relevant waren voor de beoordeling. De Raad wees ook de grieven van appellante af met betrekking tot de waardering en de vergelijking met andere functies. Uiteindelijk werd het bestreden besluit door de rechtbank terecht in stand gehouden, en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte functiewaardering en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in het ambtenarenrecht.

Uitspraak

04/1514 + 04/1515 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift, met bijlage, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 januari 2004, nrs. 02/1786 en 03/732 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft haar standpunt nog schriftelijk toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door
G. van Asperen te Spijk, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door T. Hubbers, werkzaam bij de gemeente [naam gemeente].
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is per 1 mei 1988 als personeelsfunctionaris in dienst getreden bij de gemeente [naam g[naam gemeente]. Deze functie was gewaardeerd op het niveau van schaal 10, maar appellante werd ingeschaald in salarisschaal 11, omdat zij in haar vorige baan ook was ingedeeld in schaal 11. Per 11 september 1991 is appellante geplaatst in de op het niveau van schaal
11 gewaardeerde functie van algemeen beleidsmedewerker bij het bureau Personeelsbeleid van de afdeling Personeel, Organisatie en Informatie (POI). Vervolgens is zij in de loop van 1995 als beleidsmedewerker geplaatst bij het bureau Organisatie en Informatie van die afdeling.
1.2. Appellante heeft regelmatig laten blijken het niet eens te zijn met de functiebenaming en haar salaris, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat werd afgesproken dat de tot 1999 door haar vervulde functie zou worden beschreven en gewaardeerd. Bij besluit van 13 december 2001 heeft gedaagde vastgesteld dat appellante, uitgaande van de peildatum
1 januari 1996, de functie van adviseur planning en control had vervuld en heeft gedaagde voorts deze functie gewaardeerd op het niveau van schaal 10. Naar aanleiding van het daartegen door appellante gemaakte bezwaar heeft gedaagde, uiteindelijk en voorzover in hoger beroep van belang, bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2002 ten aanzien van appellante het functieprofiel senioradviseur planning en control vastgesteld en deze functie gewaardeerd op het niveau van schaal 11, zodat appellante bezoldigd bleef naar schaal 11.
2. De rechtbank heeft, voorzover in hoger beroep van belang, het beroep tegen het bestreden besluit van 7 augustus 2002 ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat haar functie indertijd meer aspecten omvatte dan in het functieprofiel zijn opgenomen. Zo diende zij in te spelen op allerlei nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, die van strategisch belang zijn. Voorts vervulde zij projectleiderschappen, die directie-overstijgend waren en zowel het vakgebied personeel als het vakgebied automatisering betroffen.
3.1. De Raad overweegt hieromtrent allereerst dat het vastgestelde functieprofiel geen uitgebreide opsomming van werkzaamheden bevat, maar een compacte weergave is van de hoofdtaken, aan de hand van de items kaderstelling, toezicht en ondersteuning. Een dergelijke omschrijving van de werkzaamheden is niet in strijd met de van toepassing zijnde Procedure bij Personele Organisatie en Functiewaardering, waarin is vermeld dat een functieprofiel (ook wel genoemd functiekarakteristiek) een korte weergave is van de functie-inhoud, waarbij de beschrijving zich beperkt tot de hoofd- en niveaubepalende zaken.
3.2. Onder het item kaderstelling is opgenomen: “stimuleert de ontwikkeling van en ontwikkelt integraal beleid voor de gehele gemeentelijke discipline inclusief de relatie tot andere gemeentelijke beleidsvelden”. Naar het oordeel van de Raad is het door appellante genoemde taakonderdeel “inspelen op allerlei nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, die van strategisch belang zijn” daar zeer wel onder te brengen.
3.3. De Raad heeft voorts geconstateerd dat het directie-overstijgende niveau van het projectleiderschap expliciet is genoemd bij de hoofdtaak “wordt ingezet als leider van projecten op het vakgebied, in alle fasen van ontwikkeling op gemeentelijk of directie-overstijgend niveau of extern”. Dat appellante zowel werkzaam was op het terrein van het personeelsbeleid als op het terrein van de automatisering spoort met het gegeven dat voor appellante in het functieprofiel als discipline niet enkel Personeel, maar Personeel, Organisatie en Informatie is genoemd.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde het functieprofiel senior adviseur planning en control niet onjuist heeft vastgesteld.
4. Appellante heeft voorts grieven aangevoerd tegen de waardering van de functie senior adviseur planning en control op het niveau van schaal 11.
4.1. Met betrekking tot de waardering stelt de Raad voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het hier een terughoudende toetsing betreft. De grief van appellante dat de rechtbank niet terughoudend had behoeven te toetsen treft dan ook geen doel.
4.2. Appellante heeft omtrent de waardering voorts betoogd dat haar functie reeds hierom gewaardeerd moet worden op het niveau van schaal 12, omdat haar functie zwaarder is dan haar oude, op het niveau van schaal 11, gewaardeerde functie van algemeen beleidsmedewerker. De Raad overweegt hieromtrent dat gedaagde bij de waardering terecht, op basis van het vastgestelde functieprofiel, het destijds geldende Nijmeegse functiewaarderingssysteem heeft toegepast.
4.3. De Raad wijst er voorts op dat de vermelding van het werk- en denkniveau bij het functieprofiel slechts indicatief van aard is, zodat gedaagde bij de waardering niet gebonden is aan de in het functieprofiel genoemde wetenschappelijke opleiding. De Raad is verder van oordeel dat het door gedaagde gehanteerde werk- en denkniveau HBO met verbreding en verdieping, gelet op aard en inhoud van de functie en in aanmerking genomen dat het hier gaat om een afzonderlijk terrein van gemeentezorg, niet onhoudbaar is te achten.
4.4. Ook de grief van appellante dat gedaagde bij de waardering met betrekking tot het gezichtspunt beslissingsvaardigheid ten onrechte tabelingang 2 in plaats van 3 heeft genomen treft geen doel. Gedaagde heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat in de functie van appellante in de regel niet rechtstreeks belangrijke beslissingen ten aanzien van de beleidsontwikkeling aan het bestuur worden voorgelegd. Daarbij is van belang dat deze functie, zoals blijkt uit het functieprofiel, ressorteert onder de bureauchef POI.
4.5. De door gedaagde voor het gezichtspunt contact gehanteerde tabelingang 2 berust naar het oordeel van de Raad niet op onvoldoende gronden, nu er geen sprake is van tegengestelde doelen en belangen en voorts een directe terugval op en tussenkomst van anderen zeer wel mogelijk is.
4.6. Dat alle andere functies van senior adviseur zouden zijn gewaardeerd op het niveau van schaal 12 is door gedaagde gemotiveerd weersproken. Volgens gedaagde zijn slechts enkele, niet met de functie van appellante te vergelijken, functies op het niveau van schaal 12 gewaardeerd. Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde zich met recht op het standpunt kunnen stellen dat de door appellante genoemde functie van senior adviseur financiën een veel breder terrein bestrijkt en in zoverre niet vergelijkbaar is met de functie van appellante.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat de waardering per 1 januari 1996 van appellantes functie op het niveau van schaal 11 in rechte stand houdt. De Raad tekent hierbij aan dat recente ontwikkelingen in de functie, waardoor deze thans op het niveau van schaal 12 is gewaardeerd, hier niet van belang zijn.
5. Appellante heeft tenslotte nog gewezen op twee met name genoemde senior adviseurs planning en control van de afdeling POI die indertijd wel werden betaald naar schaal 12. Ter zitting is gebleken dat de ene collega is bevorderd naar schaal 12, met het oog op een te volgen management-traject, terwijl de andere collega een garantiesalaris ontving, omdat hij was overgeplaatst vanuit een leidinggevende, naar het niveau van schaal 12 gewaardeerde, functie. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de Raad niet vergelijkbaar met de situatie van appellante, zodat appellante daaraan geen aanspraak kan ontlenen op bezoldiging naar schaal 12.
6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit van 7 augustus 2002 door de rechtbank terecht in stand is gelaten. Nu appellante geen recht heeft op nabetaling van bezoldiging, komt de door haar in verband met de vertraging in de besluitvorming gevorderde wettelijke rente niet voor toewijzing in aanmerking.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.