ECLI:NL:CRVB:2005:AT5559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5926 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekking van een statutair directeur en de toepassing van werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 november 2003. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de statutair directeur van appellante, die geen aandelen in de vennootschap bezit en geen stemrecht heeft in de algemene aandeelhoudersvergadering, onder gezag van de vennootschap werkzaam is. Dit oordeel is gebaseerd op de veronderstelling dat, indien een bestuurder geen overwegende invloed heeft op zijn schorsing of ontslag, hij in beginsel wordt geacht onder gezag van de vennootschap te werken. Appellante betwistte dit en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 maart 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. drs. P. van de Linde, belastingadviseur bij Cox & Partners. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van gedaagde om het bezwaar van appellante ongegrond te verklaren, gebaseerd was op de stelling dat de directeur verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, omdat hij werkzaam is op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2005.

Uitspraak

03/5926 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep doen instellen tegen de door de rechtbank Haarlem op 10 november 2003 onder kenmerk 02/458 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 maart 2005, waar namens appellante is verschenen mr. drs. P. van de Linde, belastingadviseur bij Cox & Partners te Hoofddorp, en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 12 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en zijn besluit van 26 September 2000 gehandhaafd. Hieraan ligt, voor zover in hoger beroep nog van belang, ten grondslag dat haar statutair directeur [naam statutair directeur] (hierna: betrokkene) verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, omdat hij voor appellante werkzaam is op grond van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Betrokkene houdt geen aandelen van appellante en ontvangt voor zijn werkzaamheden voor appellante een beloning.
In hoger beroep keert appellante zich tegen het oordeel van de rechtbank, inhoudende, dat indien een bestuurder van een vennootschap geen overwegende invloed heeft op zijn schorsing of ontslag, in beginsel wordt aangenomen dat hij onder gezag van de vennootschap werkzaam is en dat zien in dit geval geen uitzondering op die regel voldoet.
De Raad acht het juist dat de rechtbank heeft aangenomen dat betrokkene, die geen stemrecht heeft in de algemene aandeelhoudersvergadering, onder gezag van appellante zijn werkzaamheden heeft verricht. Het is vaste rechtspraak dat in zodanige situatie als uitgangspunt geldt dat betrokkene onder gezag van appellante werkzaam was, behoudens bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat gezagsuitoefening ten aanzien van betrokkene achterwege zou zijn gebleven. Anders dan appellante heeft betoogd, heeft de rechtbank hier een juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd. Dat zich in deze een uitzondering op de hoofdregel voordoet is niet gesteld en blijkt niet anderszins uit de voorhanden zijnde gegevens. De rechtbank was zeker niet gehouden om het initiatief te nemen tot nader onderzoek naar het bestaan van een dergelijke uitzondering. Evenmin is gebleken dat de rechtbank is getreden buiten de rechtsstrijd tussen partijen. Voor terugwijzing ziet de Raad dan ook geen grond.
Het vorenstaande voert tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding tot een kostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.