ECLI:NL:CRVB:2005:AT5541
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft eiseres, wonende in Indonesië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Dit besluit, gedateerd 25 mei 2004, weigerde de erkenning van eiseres als vervolgingsslachtoffer op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres stelde dat haar overleden echtgenoot, die als militair diende bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangenschap heeft ondergaan. De aanvraag van eiseres werd afgewezen omdat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat haar echtgenoot vervolging in de zin van de Wet had ondergaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 31 maart 2005, waarbij eiseres niet aanwezig was. De verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens zijn die de claims van eiseres ondersteunen. De enige verklaring die eiseres kon overleggen was een eigen verklaring van haar echtgenoot uit 1980, maar deze werd niet bevestigd door andere bronnen, zoals het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis of de archieven van het voormalige Bureau Overzeese Pensioenen.
De Raad concludeerde dat de verweerster op goede gronden de aanvraag had afgewezen, aangezien er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene vervolging had ondergaan. Bovendien voldeed de betrokkene niet aan de vereisten van nationaliteit en woonplaats zoals gesteld in de Wet. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep van eiseres ongegrond, en dit werd uitgesproken op 12 mei 2005 door mr. J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen.