ECLI:NL:CRVB:2005:AT5526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4513 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning als burgeroorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogservaringen

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1920 in het voormalige Nederlands-Indië, een verzoek ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945. Eiseres baseerde haar aanvraag op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-periode. Het verzoek werd afgewezen bij besluit van 8 december 2003, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 20 juli 2004, omdat er geen bevestigingsgegevens waren verkregen omtrent de gebeurtenissen die eiseres had meegemaakt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 31 maart 2005, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar raadsman W. Oey. De verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres vooral steunt op de ontwrichting van haar leven, armoede en dreiging die zij heeft ervaren, maar dat deze omstandigheden niet voldoen aan de criteria van de Wet. De Raad oordeelt dat de gestelde vlucht van eiseres niet heeft plaatsgevonden onder levensbedreigende omstandigheden en dat de algemene oorlogsomstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als specifieke handelingen of maatregelen die onder de Wet vallen.

De Raad concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, waardoor dit besluit in rechte stand kan houden. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2005.

Uitspraak

E N K E L V O UD I G E K A M E R
04/4513 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 20 juli 2004, nr. JZ/O60/2004, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het aanvullend beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 31 maart 2005. Daar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door W. Oey te Zevenbergen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1920 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in augustus 2003 bij verweerster een verzoek ingediend om te worden erkend krachtens de Wet en in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Eiseres heeft deze aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die naar haar mening het gevolg zijn van haar oorlogservaringen in het voormalig Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting en de zogenoemde Bersiap-periode
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 8 december 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, omdat omtrent de gebeurtenissen geen bevestigingsgegevens zijn verkregen, althans deze gebeurtenissen niet onder de werking van de Wet zijn te brengen.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens artikel 2 van de Wet - samengevat en voorzover hier van belang - wordt onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die als burger tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen tengevolge van met krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel tengevolge van tegen hem gerichte handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht, ofwel lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen gedurende de daaraan direct aansluitend periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië die naar aard en gevolgen met eerder genoemde omstandigheden vergelijkbaar zijn.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat de aanvraag van eiseres vooral steunt op de ontwrichting van het (gezins-)leven, de armoede en de dreiging die eiseres heeft ervaren tengevolge van de Japanse bezetting en de onlusten gedurende de Bersiap-periode.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad gaat het hier evenwel om algemene oorlogsomstandigheden - waaraan in meer of mindere mate eenieder heeft blootgestaan - welke niet zijn aan te merken als direct tegen de aanvrager gerichte handelingen of maatregelen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet.
Met betrekking tot de gestelde vlucht van eiseres van Malang naar Soerabaja en van daaruit naar elders op Java overweegt de Raad dat niet gebleken is dat deze heeft plaatsgevonden vanwege of onder levensbedreigende omstandigheden. Een zelfverkozen vlucht naar elders uit angst voor de te verwachten oorlogshandelingen, kan niet als gebeurtenis in de zin van de Wet worden aangemerkt.
Gegevens waaruit blijkt dat eiseres anderszins is blootgesteld aan oorlogsgeweld in de zin van de Wet zijn niet aanwezig. Naar van de zijde van eiseres is bevestigd, heeft het door verweerster in dit verband gedane onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Daarmee is zeker niet miskend dat eiseres tijdens de oorlogsjaren en de daaropvolgende Bersiap-periode leed is aangedaan, maar de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is gebonden aan specifiek omschreven oorlogservaringen.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dat besluit in rechte stand kan houden.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E. Heemsbergen.