ECLI:NL:CRVB:2005:AT5451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1361 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verhuis- en herinrichtingskosten op grond van de WVG na verhuizing naar AWBZ-instelling

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder de aanvragen van appellante voor voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante was verhuisd naar een AWBZ-instelling, waardoor zij niet meer in aanmerking kwam voor de gevraagde verhuis- en herinrichtingskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 april 2005 behandeld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op basis van de Wvg geen recht had op de gevraagde voorzieningen, omdat zij sinds 1 februari 2003 niet meer woonachtig was in de gemeente Drechterland. De rechtbank had eerder overwogen dat de aanvragen voor een rolstoelbus, rolstoel, en andere aanpassingen terecht waren geweigerd, omdat appellante inmiddels in de gemeente Hoorn woonde. De Raad heeft de argumenten van appellante, dat haar verblijf in de AWBZ-instelling niet vergelijkbaar was met dat van reguliere bewoners, niet overtuigend geacht.

De Raad heeft geconcludeerd dat de gemeente Drechterland geen zorgplicht had jegens appellante, omdat zij niet meer in de gemeente woonachtig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen door gedaagde terecht was. De Raad zag geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten, aangezien de afwijzing op goede gronden was gebaseerd.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder gemeenten zorgplicht hebben op basis van de Wvg en de gevolgen van verhuizing naar een AWBZ-instelling voor het recht op voorzieningen.

Uitspraak

04/1361 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, gedaagde.
I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft haar bewindvoerder [naam vader] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 januari 2004, reg.nr. WVG 03/1031.
Namens gedaagde heeft drs. W.J.M. Peters, juridisch adviseur bij de Stichting StimulanSZ te Den Haag, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 april 2005, waar appellante is vertegenwoordigd door [naam vader], en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. W.J.M. Peters.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) bij aanvragen van 29 augustus 2002, 27 september 2002, 3 december 2002 en 20 december 2002 gedaagde verzocht om voorzieningen in de vorm van verhuis -en herinrichtingskosten, een rolstoelbus, (aanpassing van) een rolstoel, aanpassing van de tillift, een elektrische rolstoel en accessoires.
Bij primaire besluiten van 21 februari 2003 en 27 februari 2003 heeft gedaagde deze aanvragen afgewezen.
Het tegen de besluiten van 21 februari 2003 en 27 februari 2003 gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 8 juli 2003 ongegrond verklaard.
Aan het besluit tot afwijzing van verhuis- en herinrichtingskosten ligt het standpunt ten grondslag, dat appellante op grond van artikel 2.8, tweede lid onder d, van de verordening niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergoeding, omdat zij is verhuisd naar een AWBZ-instelling. Aan de overige afwijzingen is onder meer ten grondslag gelegd dat gedaagde ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg geen zorgplicht jegens appellante heeft, omdat zij sinds 1 februari 2003 niet meer woonachtig is in gedaagdes gemeente.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij - voor zover in hoger beroep van belang - overwogen dat de aanvragen van appellante voor een rolstoelbus, rolstoel, accessoires en aanpassing van een rolstoel terecht zijn geweigerd omdat ten tijde van de besluiten tot weigering van de gevraagde voorzieningen appellante reeds was verhuisd naar de gemeente Hoorn zodat voor gedaagde op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wvg geen zorgplicht meer bestond. De rechtbank heeft ten aanzien van de aanpassing van de tillift en de verhuis- en inrichtingskosten overwogen dat het geschil zich toespitst op de vragen of appellante in een AWBZ-instelling verblijft en of gedaagde in het licht van artikel 2, tweede lid, van de Wvg zorgplicht heeft. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 januari 2002 - gepubliceerd in JSV 2002, 90 (LJN AE1326) - heeft de rechtbank aangegeven dat de instelling Rosario een ingevolge artikel 8 van de AWBZ toegelaten instelling is en dat het verblijf van appellante aldaar (ten tijde van de aanvraag) in overwegende mate gelijkenis vertoonde met de zorg en het verblijf van de reguliere bewoners van de desbetreffende instelling.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat haar verblijf in Rosario nauwelijks gelijkenis vertoonde met het verblijf van de reguliere bewoners en dat gedaagde wanneer hij zich aan de wettelijke termijnen zou hebben gehouden de aanvragen al lang voor de verhuizing afgehandeld zou hebben.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten.
Ten aanzien van de aanvragen om de rolstoelbus, een rolstoel, een aanpassing van de tillift, een elektrische rolstoel en accessoires overweegt de Raad dat nu appellante, als gevolg van een verhuizing naar het woonzorgcomplex Gerritsland in de gemeente Hoorn, ten tijde van het bestreden besluit niet meer woonachtig was in de gemeente Drechterland op gedaagde ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg geen zorgplicht rustte.
In de termijn waarop gedaagde op aanvragen van appellante heeft beslist ziet de Raad geen reden om gedaagde in weerwil van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wvg gehouden te achten tot toekenning van de aangevraagde voorzieningen.
Zoals de Raad in zijn (bijgevoegde) uitspraak van 27 april 2005 (03/5955 WVG) tussen [appellante] en burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn heeft overwogen moet het verblijf van appellante in Gerritsland in de gemeente Hoorn voor de toepassing van de Wvg op één lijn worden gesteld met het verblijf in een AWBZ-instelling. Ingevolge artikel 2.8, tweede lid aanhef en onder d, van de Verordening komen de kosten van verhuizing naar en herinrichting van een (appartement in een) AWBZ-instelling niet voor vergoeding in aanmerking.
Uit het voorgaande volgt dat gedaagde terecht afwijzend op de aanvragen van appellante heeft beslist.
Hieruit vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft, als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.
RB0305