ECLI:NL:CRVB:2005:AT5417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4413 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van WAO-besluit wegens ondeugdelijke medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die als lakspuiter werkte, meldde zich ziek met klachten aan de rechterelleboog en andere gerelateerde klachten. Na een medisch onderzoek werd appellant een uitkering toegekend, maar dit besluit werd later door de rechtbank ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen niet adequaat waren beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de conclusies van de ingeschakelde deskundige, zenuwarts A.M.A. Groot, in overweging genomen. Groot concludeerde dat appellant op het moment van zijn ziekmelding niet in staat was om zijn werk te verrichten, wat in strijd was met de eerdere beoordeling door de verzekeringsarts R. Leboux. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een ondeugdelijke medische onderbouwing, wat leidde tot de vernietiging van het besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij ook de proceskosten van appellant in aanmerking worden genomen. De totale kosten voor rechtsbijstand en het rapport van de psychiater werden toegewezen aan appellant, wat de financiële gevolgen van de uitspraak benadrukt. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

02/4413 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A. Staal, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht op 15 juli 2002, onder reg. nr.
AWB 2001/1052 WAO tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft zenuwarts A.M.A. Groot onder dagtekening 20 september 2004 van verslag en advies gediend. Namens gedaagde is op dit verslag bij brief van 11 oktober 2004 een reactie gegeven, waarna zenuwarts Groot onder dagtekening
18 januari 2005 nader heeft gerapporteerd, gevolgd door een nadere reactie namens gedaagde.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 maart 2005, waar namens appellant is verschenen mr. Staal, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door B. Drossaert, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als lakspuiter bij [werkgever] in [vestigingsplaats] in drieploegendienst toen hij zich op 13 maart 2000 ziek meldde met klachten aan de rechterelleboog alsmede arm- en schouderklachten. Na onderzoek op 26 januari 2001 heeft verzekeringsarts R. Leboux op basis van chronische pijnklachten aan de rechterelleboog beperkingen aangenomen en een belastbaarheidspatroon opgesteld waarin naast de fysieke ook een psychische beperking is aangenomen op punt 28A in verband met ernstige sociale problematiek. Nadat arbeidsdeskundige M.L.J. Hinskens had geconcludeerd dat appellant ongeschikt was voor zijn arbeid als lakspuiter, zijn functies geselecteerd en is het verlies aan verdiencapaciteit van appellant berekend op 45,2%. Bij besluit van 12 maart 2001 heeft gedaagde appellant uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 2 juli 2001 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
In beroep bij de rechtbank heeft appellant een rapport van 2 januari 2002 overgelegd van psychiater M.H. Oeberius Kapteijn, waarin deze appellant psychisch ook beperkt acht op de punten 28 B, D en E van het belastbaarheidspatroon. In een nader rapport van 6 mei 2002 heeft deze psychiater ook nog een urenbeperking tot 5 uur per dag aangenomen. De noodzaak voor een urenbeperking is door bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij uitdrukkelijk bestreden. De rechtbank heeft de beperkingen op de punten 28 B, D en E overgenomen, maar onder verwijzing naar Van der Kooij de urenbeperking terzijde geschoven. Aangezien de geselecteerde functies ook met de aangescherpte beperkingen onverminderd voor appellant geschikt waren, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep onder verwijzing naar het rapport van Oeberius Kapteijn en informatie van appellants huisarts aangevoerd dat, als hij al zou kunnen werken, hetgeen de huisarts gezien de bij appellant aanwezige lichamelijke en psychische overbelasting afraadt, alleen gestructureerd werk met een vaste indeling van taken en tijd aankan. Het moet gaan om werk met weinig verantwoordelijkheid waarbij niet veel mis kan gaan en regelmatig controle plaatsvindt. Het werk moet een lage tijdsdruk hebben en alleen kortdurende, specifieke aandacht en concentratie voor een bepaalde taak vragen. Voorts moet appellant werken in een vrij rustige omgeving en temidden van een kleine groep vertrouwde mensen. Bovendien is een urenbeperking tot 5 uur per dag aangewezen. Appellant meent dan ook dat hij geen van de geselecteerde functies kan vervullen. Voorts vordert appellant schadevergoeding en vergoeding van proceskosten en heeft de gemachtigde van appellant de Raad ter zitting verzocht zelf in de zaak te voorzien.
De Raad oordeelt als volgt.
Zenuwarts A.M.A. Groot concludeert in zijn rapport van 20 september 2004 dat op het moment van zijn onderzoek bij appellant sprake was van dysthymie en een pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening, dit bij een conflict vermijdende, loyale, plichtsgetrouwe man met beperkt ziekte-inzicht en fixatie op het zoeken van een lichamelijke oplossing voor zijn scala aan emotioneel lichamelijke problemen. Groot is van oordeel dat de psychische en lichamelijke toestand van appellant op 12 maart 2001 niet anders was. Dit betekent dat appellant onvoldoende energie, concentratie en uithoudingsvermogen had om zijn werk te doen en dat hij daarbij vanuit zijn lichamelijke overbelasting bij te grote inspanning snel pijn ervoer aan de rechterelleboog en rechterbovenarm en -schouder tot en met de nek. Groot kan zich niet verenigen met het voor appellant vastgestelde belastbaarheidspatroon omdat hij de psychische beperkingen van appellant veel ernstiger acht dan Leboux bij zijn onderzoek in januari 2001 heeft aangenomen, met name ten aanzien van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst genoemde onderdelen persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. Groot concludeert dat appellant op 12 maart 2001 geen van de geselecteerde functies kon verrichten.
In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat Groot in zijn nader rapport van 18 januari 2005 de door bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij in zijn rapportage van 7 oktober 2004 geleverde kritiek stellig en gemotiveerd heeft weerlegd en zijn standpunt ongewijzigd heeft gehandhaafd. De nadere kritiek van Van der Kooij in zijn rapportage van 25 februari 2005 heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat de conclusies van Groot onjuist zijn. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke medische onderbouwing. Dit leidt er toe dat het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak, waarbij het tegen bedoeld besluit ingestelde beroep ongegrond is verklaard, voor vernietiging in aanmerking komen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat het bestreden besluit wordt vernietigd op grond van gebreken in de totstandkoming ervan en dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over mogelijke schade uit te spreken, nu nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden. Gedaagde zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade alsmede de door appellant in eerste aanleg verzochte vergoeding van de kosten van rechts- bijstand in bezwaar en de reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting te vergoeden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.449,-.
Met betrekking tot de vordering van de kosten van het door psychiater Oeberius Kapteijn uitgebrachte rapport ad € 600,- is de Raad van oordeel dat deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal
€ 2.449,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het betaalde griffierecht van € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.