ECLI:NL:CRVB:2005:AT5292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3100 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door gemeente Maastricht

In deze zaak heeft appellante, die met haar gezin vanuit [geboorteland] naar Nederland is verhuisd, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De aanvraag werd afgewezen op de grond dat de kosten als algemene bestaanskosten worden beschouwd, die uit het eigen inkomen moeten worden voldaan. De gemeente hanteert een beleid waarbij bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, waaronder een minimuminkomen gedurende drie jaar en zorg voor minderjarige kinderen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat zij in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag een inkomen had dat lager was dan het sociaal minimum, en dat zij daarom recht had op bijstand. De Raad oordeelt echter dat de verhuizing, hoewel wenselijk, niet noodzakelijk was en dat appellante niet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voldeed. De Raad concludeert dat de gemeente terecht heeft geoordeeld dat appellante niet tot de doelgroep behoort voor de categoriale bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 19 april 2005.

Uitspraak

03/3100 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. L. Bovenkamp, medewerker van het Bureau Rechtshulp Maastricht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 mei 2003, reg.nr. AWB 02/456 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 maart 2005, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door [gemachtigde], en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft zich met haar echtgenoot en twee kinderen in december 2000 vanuit [geboorteland] in Nederland gevestigd en ontvangt vanaf 14 december 2000 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een gezin. Bij aankomst in Nederland heeft het gezin zijn intrek genomen in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats], alwaar een zuster van appellante woonachtig was. Appellante is met haar gezin in oktober 2001 verhuisd naar de [adres 2], eveneens te [woonplaats]. Appellante heeft op 19 september 2001 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor, voorzover van belang, verhuis- en inrichtingskosten.
Bij besluit van 26 november 2001 heeft gedaagde de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen op de grond dat de kosten van verhuizing en herinrichting worden beschouwd als algemene bestaanskosten die uit het eigen inkomen moeten worden voldaan. Voorts is aangegeven dat op grond van artikel 39 van de Abw van dit uitgangspunt in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken, maar dat daarvan geen sprake is omdat de verhuizing van appellante wellicht wenselijk maar niet noodzakelijk was.
Bij besluit van 20 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2001 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde de aanvraag van appellante mede getoetst aan het in de gemeente Maastricht ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Abw geldende beleid dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen verstrekt kan worden indien, voorzover van belang, gedurende drie jaar sprake is van een minimuminkomen en tevens zorg wordt gedragen voor minderjarige kinderen. Gedaagde heeft geoordeeld dat appellante niet tot deze doelgroep van het bijzondere bijstandsbeleid behoort nu niet is voldaan aan de ingevolge het beleid geldende driejaarseis.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 februari 2002 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij is onder meer aangegeven dat appellante in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor bijzondere bijstand een inkomen had dat lager lag dan het sociaal minimum. Ingevolge het door gedaagde gevoerde beleid inzake categoriale bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen zou appellante derhalve in aanmerking komen voor bijstand om niet ten bedrage € 545,--.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Hieruit volgt dat verlening van bijzondere bijstand op grond van artikel 39, eerste lid, van de Abw slechts mogelijk is indien sprake is van noodzakelijke kosten.
Gedaagde heeft de noodzaak van de kosten van verhuizing naar en herinrichting van de woning aan de [adres 2] mede beoordeeld vanuit de vraag of de verhuizing van [geboorteland] naar Nederland noodzakelijk was. Appellante heeft in dit verband aangegeven dat de verhuizing naar Nederland is ingegeven door de slechte economische situatie in [geboorteland], dat zij haar inboedel in [geboorteland] heeft verkocht om de reiskosten naar Nederland te kunnen betalen en dat haar echtgenoot vanwege het vertrek naar Nederland ontslag heeft genomen uit zijn baan als elektromonteur. Appellante heeft voorts aangegeven dat zij met haar gezin naar Nederland is verhuisd om zich van een betere toekomst voor zichzelf en haar gezin te verzekeren.
Met gedaagde is de Raad van oordeel dat hoewel een en ander vanuit het perspectief van appellante de verhuizing wellicht wenselijk doet zijn, er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. De Raad voegt daar aan toe dat dit eveneens geldt voor de verhuizing binnen [woonplaats]. Het is de Raad niet gebleken dat de spanningen tussen appellante en haar zuster van dien aard waren dat een onmiddellijke verhuizing noodzakelijk was.
Gedaagde heeft, zoals vermeld, in de aanvraag van appellante nog aanleiding gezien na te gaan of zij in aanmerking kan komen voor categoriale bijstand in de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Gedaagde voert, voorzover van belang, het beleid dat periodiek een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt indien gedurende drie jaar voor de aanvraag sprake is van een minimuminkomen en tevens zorg wordt gedragen voor minderjarige kinderen. Gedaagde heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante niet tot de doelgroep behoort.
De Raad stelt vast dat appellante heeft gesteld dat zij wel tot de doelgroep behoort, maar de juistheid van die stelling niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt. In dit verband heeft de Raad laten wegen dat zowel appellante als haar echtgenoot in de referteperiode in [geboorteland] hebben gewerkt, zodat het niet aannemelijk is dat de situatie van appelante gelijk is aan die van de doelgroep als gedefinieerd in het beleid.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns
(get.) P.C. de Wit.