ECLI:NL:CRVB:2005:AT5249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de wachttijd voor arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant de wachttijd van 52 weken voor arbeidsongeschiktheid heeft vervuld, zoals vereist onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die sinds 3 juni 1996 als tuinbouwmedewerker uitgevallen is, heeft in 2000 een uitkering aangevraagd op basis van de WAO. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat appellant niet aan de vereiste wachttijd voldeed. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 8 april 2005 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. J.B. van der Horst. De Raad oordeelt dat de rechtbank en gedaagde een onjuiste maatstaf hebben aangelegd bij de beoordeling van de wachttijd. De Raad benadrukt dat het ontbreken van aanspraak op ziekengeld niet automatisch betekent dat de wachttijd niet is vervuld. Er dient een zelfstandige beoordeling plaats te vinden op basis van alle beschikbare medische gegevens.
De Raad concludeert dat er onvoldoende feitelijke gegevens zijn verzameld door gedaagde om een weloverwogen besluit te nemen. Daarom vernietigt de Raad de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, met de opdracht aan gedaagde om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.