ECLI:NL:CRVB:2005:AT5200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WW-uitkering en compensatie van vakantiedagen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 juni 2003, waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf 9 juni 2003 geen recht meer had op een WW-uitkering omdat hij niet langer werkloos was. Het bezwaar richtte zich niet tegen de beëindiging van de uitkering zelf, maar tegen het ontbreken van de mogelijkheid om vakantiedagen met behoud van uitkering te compenseren over meerdere kalenderjaren.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het besluit van 17 juni 2003 enkel betrekking had op de beëindiging van de WW-uitkering en niet op de vaststelling van (niet-genoten) vakantiedagen. De Raad oordeelt dat de bezwaren van appellant met betrekking tot de vakantiedagen niet relevant zijn voor de beoordeling van de beëindiging van de uitkering. De Raad bevestigt dat het UWV het bezwaar van appellant terecht ongegrond heeft verklaard.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 6 april 2005, door mr. H.G. Rottier, met P. Boer als griffier.