ECLI:NL:CRVB:2005:AT5199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5710 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging niet-ontvankelijkheid beroepschrift wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een beroepschrift dat door appellant is ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.C. Houwing, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2004, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank stelde vast dat het bestreden besluit op 14 mei 2003 aan appellant was verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 15 mei 2003 begon en eindigde op 25 juni 2003. Het beroepschrift, gedateerd 26 juni 2003, werd pas op diezelfde dag per fax bij de rechtbank ontvangen, wat resulteerde in de niet-ontvankelijkheid.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij tijdig bezwaar heeft aangetekend en dat zijn beroepschrift op de laatste dag van de termijn bij de rechtbank is binnengekomen. De Raad heeft echter geen bewijs kunnen vinden dat er eerder dan op 26 juni 2003 een beroepschrift was ingediend. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht is en bevestigt deze. De Raad merkt op dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2005. De Raad heeft de vraag of het bij de rechtbank ingediende beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard bevestigend beantwoord, maar heeft ook opgemerkt dat het in strijd met een behoorlijke procesorde zou zijn om appellant zonder gelegenheid tot verweer met een niet-ontvankelijkverklaring te confronteren. Desondanks heeft de Raad geen aanleiding gezien om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5710 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is mr. M.C. Houwing, advocaat te Rotterdam, op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam op 14 september 2004, nr. WW 03/1924 LAME, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 23 februari 2005 waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat dit niet tijdig is ingediend, terwijl niet is gebleken van enige omstandigheid waardoor redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
De Raad staat thans voor de beantwoording van de vraag of het bij de rechtbank ingediende beroep bij de aangevallen uitspraak terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Het bestreden besluit is op 14 mei 2003 aan appellant verzonden, zodat de termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift begint te lopen op 15 mei 2003 en eindigt op 25 juni 2003. Het beroepschrift, gedateerd 26 juni 2003, is op 26 juni 2003 per fax bij de rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht binnengekomen en is derhalve niet tijdig ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk tijdig bezwaar heeft aangetekend en dat zijn beroepschrift op de laatste dag van de termijn bij de rechtbank is binnengekomen.
De Raad heeft echter in de gedingstukken geen enkele aanwijzing kunnen vinden -en overigens is daartoe in hoger beroep geen nader bewijsstuk overgelegd- dat eerder dan op 26 juni 2003 een beroepschrift (tijdig) zou zijn ingediend.
Tot slot merkt de Raad nog het volgende op.
Uit de gedingstukken is niet gebleken dat de rechtbank tegenover appellant de vraag heeft opgeworpen of het bij de rechtbank ingediende beroepschrift wel ontvankelijk kon worden geacht.
De Raad acht het in strijd met een behoorlijke procesorde om appellant in de uitspraak rauwelijks met een niet-ontvankelijkverklaring te confronteren zonder dat appellant hierover zijn zienswijze naar voren heeft kunnen brengen en zonder dat appellant in de gelegenheid is gesteld om zijn argumenten met betrekking tot een eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding te uiten. Echter gelet op hetgeen appellant in hoger beroep met betrekking tot de termijnoverschrijding alsnog naar voren heeft gebracht en gelet op de omstandigheid dat appellant niet om terugwijzing heeft verzocht, ziet de Raad geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005.
(get.) H.G. Rottier
(get.) P. Boer