ECLI:NL:CRVB:2005:AT4946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3667 BZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde leenbijstand aan zelfstandige

In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaalde leenbijstand aan een zelfstandige, appellant, door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde. Appellant had in het verleden bijstand ontvangen in de vorm van een lening op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Gedaagde heeft de bijstand over het jaar 2000 definitief vastgesteld en appellant verzocht een bedrag van € 8.901,62 terug te betalen, omdat dit bedrag als teveel betaald was vastgesteld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt toegelicht en betoogd dat gedaagde bij de vaststelling van zijn inkomen onjuiste cijfers heeft gebruikt. Hij heeft een herziene versie van zijn winst- en verliesrekening over het jaar 2000 ingediend, maar de Raad heeft geen aanleiding gezien om deze nieuwe cijfers te accepteren. De Raad heeft vastgesteld dat de jaarstukken waarop gedaagde zijn besluitvorming heeft gebaseerd, een juiste weergave van de financiële resultaten over het boekjaar 2000 bieden.

De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2005.

Uitspraak

03/3667 BZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 juni 2003, reg. nr. 02/3940 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluiten van 27 oktober 1999, 16 mei 2000 en 6 november 2000 heeft gedaagde aan appellant over de periode van 1 oktober 1999 tot en met 31 december 2000 ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand toegekend in de vorm van een lening ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).
Aan de hand van de door de administrateur van appellant opgestelde jaarstukken heeft gedaagde bij besluit van 15 februari 2002 de bijstand over het jaar 2000 met toepassing van artikel 10 van het Bbz definitief vastgesteld. Daarbij is de over dat jaar verstrekte lening tot een bedrag van € 4.477,94 (f 9.868,08) omgezet in een bedrag om niet en bepaald dat appellant het resterende bedrag van € 8.901.62 dient terug te betalen.
Het tegen het besluit van 15 februari 2002 gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 oktober 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 4 oktober 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank gemotiveerd betwist.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde op juiste wijze met toepassing van artikel 10 van het Bbz de bijstand over het jaar 2000 definitief heeft vastgesteld en terecht heeft berekend dat appellant over deze periode een bedrag van € 8.901,62 aan teveel betaalde leenbijstand dient terug te betalen. De Raad onderschrijft daarbij de daartoe door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gehanteerde overwegingen en gemaakte berekening.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde, en in navolging ook de rechtbank, bij de definitieve vaststelling van de hoogte van zijn inkomen is uitgegaan van onjuiste cijfers over het jaar 2000. Aangezien naar zijn mening in de vorige opstelling van zijn administrateur een aantal belangrijke posten niet was vermeld, heeft appellant een nieuwe, herziene versie van de winst- en verliesrekening over het jaar 2000 toegestuurd.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de jaarstukken waarvan gedaagde bij zijn besluitvorming is uitgegaan, geen juiste weergave bieden van de financiële resultaten over het boekjaar 2000. Ter zitting van de Raad heeft appellant verklaard dat de belastingdienst met de herziene versie van de winst- en verliesrekening niets heeft gedaan. Ook de Raad zal aan deze nadere opstelling van de winst- en verliescijfers voorbij gaan in het bijzonder omdat een toelichting bij deze herziene versie ontbreekt.Naar aanleiding van hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, overweegt de Raad nog dat hij in de stukken geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden voor diens standpunt dat er van de zijde van gedaagde rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt. In dat verband wijst de Raad er op dat [naam medewerker], werkzaam bij gedaagdes afdeling zelfstandigen, reeds bij brief van 7 november 2000 aan appellant heeft meegedeeld dat in het jaar 2000 inmiddels al de nodige bedrijfsresultaten werden behaald, waarmee appellant voor een deel zelf in het levensonderhoud had kunnen voorzien, en het niet denkbeeldig is te achten dat een en ander zal leiden tot een vordering.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) P.C. de Wit.