ECLI:NL:CRVB:2005:AT4919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van proceskostenvergoeding aan appellanten, die in beroep waren gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellanten, vertegenwoordigd door S.C. van Heerd van de Stichting Juridische E.H.B.O. Tilburg, stelden dat zij recht hadden op een vergoeding van proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de Stichting geen kosten voor rechtshulp in rekening bracht.
Tijdens de zitting op 15 maart 2005 waren de appellanten niet verschenen, terwijl de gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, zich liet vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach. De Raad heeft de argumenten van de appellanten en de gedaagde zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeerde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat er kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De informatie van de gedaagde over de kostenstructuur van de Stichting werd als betrouwbaar beschouwd, en de Raad zag geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen recht op proceskostenvergoeding bestond. De Raad oordeelde dat, aangezien de appellanten geen kosten voor rechtshulp hadden gemaakt, er geen grond was voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van concrete en verifieerbare bewijsstukken bij het aanvragen van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures.