ECLI:NL:CRVB:2005:AT4916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2128 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor terugbetaling van bijstandsbedragen ten behoeve van ex-partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdelijkheid van de appellant voor de terugbetaling van bijstandsbedragen die ten onrechte aan zijn ex-partner zijn uitgekeerd. De appellant, die in persoon ter zitting verscheen, was in beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, had bij besluit van 6 juni 2000 de appellant hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van f 17.838,94, dat over de periode van 1 maart 1999 tot 30 november 1999 ten onrechte aan zijn ex-partner was uitgekeerd.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 31 mei 2001, waarin het aflossingsbedrag op f 563,00 per maand werd vastgesteld, ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft de draagkracht van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat, na aftrek van de bijstandsnorm en andere premies, de aflossingscapaciteit op f 563,00 per maand uitkwam. De Raad oordeelde dat gedaagde terecht rekening had gehouden met de aanvullende premie ziekenfonds en de premie uitvaartverzekering, maar dat andere door de appellant aangevoerde kosten niet verifieerbaar waren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het aflossingsbedrag in redelijkheid was vastgesteld. De appellant had ter zitting aangegeven dat het aflossingsbedrag inmiddels was verlaagd naar € 155,00 per maand. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee de aansprakelijkheid van de appellant voor de terugbetaling van de bijstandsbedragen werd gehandhaafd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2128 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 april 2003,
reg.nr. 01/2225 NABW.
Gedaagde heeft bij wijze van verweer verwezen naar het besluit op bezwaar.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 6 juni 2000 heeft gedaagde appellant hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor terugbetaling van een bedrag van
f 17.838,94, zijnde de over de periode van 1 maart 1999 tot 30 november 1999 ten onrechte ten behoeve van zijn ex-partner, [naam ex-partner], gemaakte kosten van bijstand.
Voorts heeft gedaagde bij besluit van 31 mei 2001 het aflossingsbedrag met ingang van 1 juni 2001 op f 573,00 per maand vastgesteld.
Bij besluit van 13 november 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 31 mei 2001 ongegrond verklaard, en het aflossingsbedrag ingaande 1 juni 2001 vastgesteld op f 563,00 per maand.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 november 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gedaagde heeft blijkens de gedingstukken de draagkracht van appellant, na eerst de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm op zijn inkomen in mindering te hebben gebracht en na aftrek van de aanvullende premie ziekenfonds en premie uitvaartverzekering, vastgesteld op f 932,34. Van dit bedrag heeft gedaagde - overeenkomstig zijn beleid, neergelegd in de Beleidsnota Invordering 1998 - de helft in aanmerking genomen en daarbij - conform de normen van de Nederlandse Vereniging voor Kredietwezen - een aflossingspercentage van 6% van de toepasselijke bijstandsnorm opgeteld. Dit heeft geresulteerd in een aflossingscapaciteit ingaande 1 juni 2001 van f 563,00 per maand.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht bij de vaststelling van de draagkrachtruimte slechts rekening heeft gehouden met de aanvullende premie ziekenfonds en de premie uitvaartverzekering, aangezien met betrekking tot de overige door appellant aangevoerde kosten geen verifieerbare gegevens in het geding zijn gebracht.
Het voorgaande, mede bezien in het licht van hetgeen artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omtrent de beslagvrije voet bepaalt, leidt de Raad tot het oordeel dat gedaagde het aflossingsbedrag ingaande 1 juni 2001 in redelijkheid op f 563,00 per maand heeft kunnen stellen. Overigens heeft appellant ter zitting verklaard dat het aflos- singsbedrag door gedaagde inmiddels is vastgesteld op € 155,00 per maand.
Volledigheidshalve merkt de Raad op dat de door appellant aangevoerde grieven tegen de vaststelling van de gezamenlijke huishouding en de hoogte van de terugvordering in onderhavige procedure buiten beschouwing dienen te blijven.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J van der Ham, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005.
(get.) A.B.J van der Ham.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.