ECLI:NL:CRVB:2005:AT4873
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant was werkzaam als productiemedewerker en had zich ziek gemeld vanwege spanningsklachten gerelateerd aan zijn echtscheiding. Na een periode van ziekte ontving hij een uitkering op basis van de Ziektewet, maar kreeg later te horen dat hij geen recht had op een WAO-uitkering. De rechtbank Almelo verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging met bijstand van zijn advocaat, mr. S. Urcun.
Tijdens de hoorzitting in hoger beroep op 16 maart 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door S. Liesting. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, dat nog bestond. De verzekeringsarts P.P.S. Tiehatten had vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar deze zouden geen belemmering vormen voor het verrichten van zijn werkzaamheden. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de bevindingen van de verzekeringsarts had gevolgd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de geschiktheid voor de maatmanarbeid in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. Ch. van Voorst als voorzitter en de leden mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 april 2005.