[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2003, reg.nr. Awb 02/1092.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft in verband met een noodzakelijke verhuizing in augustus 1999 van gedaagde bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing en (her-)inrichting tot een bedrag van f. 1.641,14 om niet ontvangen. Op 4 maart 2002 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van verhuizing naar en inrichting van de woning [adres] te [woonplaats] tot een bedrag van € 2.209,50. Deze kosten hebben betrekking op vloerbedekking, verf, een pannenset, een bed en een matras, alsmede een eetkamertafel en -stoelen.
Voorafgaand aan deze aanvraag heeft appellante in verband met deze verhuizing bij de Stadsbank Haarlem op 25 februari 2002 een lening afgesloten van € 1.228,27.
Bij besluit van 18 maart 2002 is de aanvraag afgewezen. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 16 juli 2002 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat appellante een beroep kon doen op een toereikende en passende voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij de Stadsbank Haarlem.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 16 juli 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Artikel 6, aanhef en onder c, van de Abw bepaalt dat onder voorliggende voorziening moet worden verstaan elke voorziening buiten de Abw waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Volgens vaste rechtspraak kan kredietverlening door een Gemeentelijke Kredietbank worden aangemerkt als een voorliggende voorziening in de zin van laatstgenoemde bepaling.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de Raad gaat ervan uit, dat de verhuizing van appellante naar het adres [adres] noodzakelijk was. Het geding spitst zich toe op de hoogte van de in verband met deze verhuizing gemaakte noodzakelijke kosten en/of daarvoor een toereikende en passende voorliggende voorziening kan worden benut.
De Raad is allereerst van oordeel dat gedaagde heeft mogen uitgaan van de door hem gehanteerde richtprijzen en derhalve de noodzakelijke kosten voor vloerbedekking terecht heeft begroot op € 526,--. De Raad oordeelt voorts met gedaagde dat van de overige door appellante opgevoerde kosten, behoudens die van de verf en de pannenset, niet is aangetoond dat deze zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Hierbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat appellante reeds beschikte over een aantal goederen waarvoor door haar thans bijstand is aangevraagd, en dat haar eerder - voor haar verhuizing in augustus 1999 - bijzondere bijstand voor inrichtingskosten is verleend. De Raad merkt nog op dat de vraag omtrent de noodzaak tot aanschaf van een nieuwe pannenset - in verband met het overgaan op elektrisch koken - geen bespreking behoeft, nu de afgesloten lening van € 1.228,27 bij de Stadsbank Haarlem ook voor de aanschaf hiervan nog voldoende ruimte bood. Dat laatste geldt overigens ook voor de wel noodzakelijk te achten kosten in verband met de aanschaf van enige potten verf met toebehoren.
Gelet op het voorgaande heeft gedaagde in dit geval de afgesloten lening bij de Stadsbank Haarlem als een toereikende en passende voorliggende voorziening kunnen aanmerken.
Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij te worden geacht aan noodsituaties. De Raad ziet in hetgeen appellante (wederom) in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunt om te oordelen dat in het geval van appellante sprake was van een noodsituatie als bedoeld in artikel 17 van de Abw. Dat betekent dat gedaagde naar het oordeel van de Raad niet de bevoegdheid toekwam om appellante bijzondere bijstand toe te kennen voor de bovenvermelde kosten.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005.