ECLI:NL:CRVB:2005:AT4802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6128 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor oudere werkzoekenden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin haar bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor oudere werkzoekenden, specifiek voor werknemers van 57,5 jaar en ouder. Appellante, die werkloos was geworden na het faillissement van haar werkgever, was van mening dat zij niet onder de nieuwe regeling viel die per 1 januari 2004 in werking trad. Deze regeling trok de vrijstelling van de sollicitatieplicht in voor oudere werknemers, maar was niet van toepassing op degenen die al langer dan een jaar werkloos waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had in december 2003 een brief ontvangen van het Uwv waarin werd aangegeven dat de nieuwe regeling van toepassing zou zijn. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij al in december 2002 werkloos was geworden, waardoor de regeling niet op haar van toepassing zou zijn. Het Uwv verklaarde echter dat de brief van december 2003 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg, maar slechts informatief was.

De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de brief van het Uwv inderdaad slechts informatieve waarde had en niet gericht was op rechtsgevolg. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6128 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 6 oktober 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 04/548 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 februari 2005, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Hamerling, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt voor de Stichting Maatwerk te Tilburg in de functie van financieel administratief medewerker. Vanwege het faillissement van de werkgever is appellantes dienstbetrekking door de curator met ingang van 31 januari 2003 beëindigd. Met ingang van 5 februari 2003 heeft gedaagde aan appellante een WW- uitkering toegekend.
Bij (ongedateerde) brief van december 2003 heeft gedaagde aan appellante mededeling gedaan van het van kracht worden van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW (hierna: de Regeling), opgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die per 1 januari 2004 in werking zou treden. Als gevolg hiervan is de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor werknemers van 57,5 jaar en ouder ingetrokken. De Regeling is niet van toepassing op werknemers die op de datum van inwerkingtreden reeds gedurende één jaar of langer werkloos waren.
In reactie op bovengenoemde brief heeft appellante op 28 december 2003 een brief aan gedaagde gestuurd, waarin zij stelt het niet eens te zijn met het op haar van toepassing worden van de Regeling. Appellante meent dat zij in december 2002 werkloos is geworden omdat de vordering op haar werkgever, bestaande uit loon over de opzeg-termijn -december 2002 en januari 2003- door gedaagde in het kader van Hoofdstuk IV van de WW is overgenomen. Appellante heeft dit standpunt herhaald bij brief van 15 januari 2004 onder vermelding van "bezwaarschrift".
Bij besluit van 5 maart 2004, het bestreden besluit, heeft gedaagde aangegeven dat de brief van december 2003 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is om reden dat hij niet gericht was op rechtsgevolg, doch slechts van informatieve aard was. Het bezwaar van appellante is derhalve door gedaagde niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en het door appellante hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt, zoals hierboven vermeld, herhaald.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De Raad is van oordeel dat het schrijven van gedaagde van december 2003 een schriftelijke mededeling van informatieve aard betreft, niet op enig rechtsgevolg gericht. Deze brief geeft slechts in het algemeen aan dat werkloze werknemers van 57,5 jaar en ouder actief op zoek moeten naar werk. Tevens werd daarbij aangegeven welke rol het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het Centrum voor Werk en Inkomen daarbij konden spelen .
Gezien het bovenstaande komt de Raad aan de beoordeling van het standpunt van appellante dat zij is ontslagen van de plicht om te solliciteren niet toe.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.