ECLI:NL:CRVB:2005:AT4795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2278 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en gebruik van hulpmiddelen voor arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn uitkering per 20 juli 2000 herzien zag van 45-55% naar 55-65%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die de bezwaren van appellant tegen eerdere besluiten ongegrond verklaarde. Appellant had in 1996 al een advies gekregen van orthopedisch chirurg prof. dr. J.W. van der Eijken om een artrodesekoker te gebruiken, maar weigerde dit hulpmiddel te gebruiken. De Raad oordeelt dat van appellant verlangd mag worden dat hij dit relatief eenvoudige hulpmiddel gebruikt om in staat te zijn tot het verrichten van de hem voorgehouden functies, zoals huishoudelijk hulp en medewerker schoonmaakdienst. De Raad bevestigt dat er voldoende functies zijn die appellant kan vervullen, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden is vastgesteld op 55-65%. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

02/2278 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak worden onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 10 augustus 2000 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%, per 20 juli 2000 herzien en nader vastgesteld op 55-65%.
Bij besluit van 11 augustus 2000 (besluit I) heeft gedaagde appellant meegedeeld dat de WAO-uitkering niet wordt herzien en dat de uitkering op en na 1 september 2000 onveranderd wordt uitbetaald.
Bij het besluit van eveneens 11 augustus 2000 (besluit II) heeft gedaagde de uitkering ingevolge de Toeslagenwet, met ingang van 20 juli 2000, wegens een wijziging in de WAO-uitkering, herzien.
Bij besluit van 10 april 2001 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde de bezwaren tegen de voormelde primaire besluiten ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 13 maart 2002 (geregistreerd onder nummer AWB 01/1767 WAO) het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.M. Bakx-van den Anker, advocaat te Amsterdam, op bij beroepschrift van 19 april 2002 aangevoerde gronden (met bijlagen), tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 25 juni 2004, is de Raad gebleken dat het vooronderzoek niet volledig is geweest. De verdere behandeling van het geding is aangehouden en de revalidatiearts
dr. R.M. van Mechelen is benoemd als deskundige.
Op 29 oktober 2004 heeft Van Mechelen gerapporteerd over zijn bevindingen.
Bij schrijven van 9 november 2004 heeft gedaagde op het rapport gereageerd.
Namens appellant heeft ook mr. Bakx-van den Anker een reactie gegeven.
Bij schrijven van 29 november 2004 heeft de gemachtigde van appellant nadere stukken ingebracht.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 maart 2005, waar appellant en zijn gemachtigde
- met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een uitgebreidere beschrijving van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden volstaat de Raad met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
De deskundige Van Mechelen heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich kan verenigen met het belastbaarheidspatroon zoals dat door de verzekeringsarts is vastgesteld. Op de vraag van de Raad of de geduide functies op de datum hier in geding geschikt waren voor appellant, antwoordt Van Mechelen als volgt:
“Aangezien het belastingsaspect zitten nauwelijks bij de functie huishoudelijk hulp en medewerker schoonmaakdienst voorkomt (bij beide slechts ½ uur per hele dag) betekent dit dat betrokkene nagenoeg de gehele dag (3 uur en 3 kwartier op een halve dag) aaneengesloten zou moeten staan en lopen. Het afwisselen van staan en lopen betekent geen rust in de verticale belasting met het eigen lichaamsgewicht van de linker talus en is dus onder de feitelijk aanwezige omstandigheid niet geëigend.
Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat belanghebbende zowel een artrodeseoperatie (gedingstuk B69) als een artrodesekoker (gedingstuk B90) heeft afgewezen. Beide maatregelen hadden een statische belasting van de linker talus geneutraliseerd, zodat daarmee de bedoelde functies wel mogelijk geweest zouden zijn.
Men kan betrokkene niet dwingen een operatie te ondergaan. Het feit dat hij echter ook de verlichting van de klachten met een orthopedisch hulpmiddel (artrodesekoker) afwijst is een keuze die niet berust op het afzien van een ingreep direct aan het lichaam, maar een vrijwillige keuze die verlichtende maatregelen op niet rationele overwegingen afwijst.
Hieraan kan de conclusie worden verbonden dat belanghebbende eenvoudige maatregelen die herstel van arbeids- geschiktheid mogelijk maken afwijst.
Dit is een vrijwillige contraproductieve keuze, waaruit niet automatisch de aanspraak op een arbeidsongeschiktheids- uitkering voortvloeit.”.
De Raad overweegt dat orthopedisch chirurg prof. dr. J.W. van der Eijken, blijkens zijn schrijven van 24 januari 1996, appellant reeds in 1996 een artrodesekoker heeft geadviseerd nadat appellant te kennen had gegeven zich niet te willen laten opereren. Uit hetzelfde schrijven blijkt dat appellant ook van het gebruik van de artrodesekoker afziet.
De Raad overweegt vervolgens dat Van Mechelen appellant in staat acht de geduide functies op de in geding zijnde datum van 20 juli 2000, te verrichten mits hij een artrodesekoker gebruikt.
De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval van appellant verlangd mag worden dat hij een relatief eenvoudig hulpmiddel als een artrodesekoker gebruikt om op die manier tot het verrichten van de werkzaamheden in de hem voorgehouden functies in staat te zijn. De Raad overweegt hierbij dat appellant de artrodesekoker, die gemakkelijk is aan te brengen en te verwijderen, slechts dan hoeft te gebruiken als hij staande en/of lopende werkzaamheden dient te verrichten. Op de hier in geding zijnde datum was appellant ervan op de hoogte dat het gebruik van een artrodesekoker, dat hem al in 1996 door Van der Eijken was geadviseerd, zijn klachten behoorlijk zou verminderen. Gedaagde heeft appellant derhalve terecht ook de functies huishoudelijk hulp en medewerker schoonmaakdienst voorgehouden, waardoor er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn die op 20 juli 2000 door appellant konden worden vervuld. De mate van arbeidsongeschiktheid is op goede gronden vastgesteld op 55-65%.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E. Meijer.