ECLI:NL:CRVB:2005:AT4591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6187 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van premiecorrecties op basis van zorgvuldige schatting in sociale verzekeringszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door M.J. de Vreugd, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 19 november 2003 geoordeeld dat de administratie van appellante niet voldeed aan de eisen van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De rechtbank concludeerde dat de omzet van appellante niet kon zijn behaald door de in de loonadministratie opgenomen werknemers, en dat er sprake was van valse facturen en niet-geregistreerde werknemers. De rechtbank stelde gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in het gelijk en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd en benadrukt dat zij en haar firmanten in een strafprocedure vrij van vervolging zijn gesteld. Appellante vond het onbegrijpelijk dat de rechtbank de zaak zonder nader onderzoek had afgedaan. Gedaagde heeft in zijn verweer de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht. De Raad onderschrijft het standpunt van de rechtbank en oordeelt dat de premiecorrecties over 1998 en 1999 zijn gebaseerd op een zorgvuldige en redelijke schatting. De Raad stelt dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De Raad benadrukt dat hij niet gebonden is aan de uitkomsten van de strafprocedure en dat hij een eigen beoordelingsvrijheid heeft op basis van de bestuursprocedure. Gezien de evidente administratieve leemten is het aan appellante om tegenbewijs te leveren, wat zij niet heeft gedaan.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács, en uitgesproken op 10 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6187 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is door M.J. de Vreugd, bedrijfsjurist te Oosterbeek, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 19 november 2003 onder kenmerk 02/4333 door de rechtbank ’s- Gravenhage gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 23 februari 2005. Partijen hebben zich bij die gelegenheid niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, in overeenstemming met de strekking van het besluit op bezwaar van gedaagde van 14 oktober 2002, het standpunt ingenomen dat de administratie van appellante niet voldeed aan het bepaalde in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, dat op basis van de jaaropgaven van appellante over 1998 en 1999 de omzet van haar bedrijf niet behaald kan zijn door de in de loonadministratie opgenomen werknemers, dat er door valse facturen afgedekte loonbetalingen aan onbekende derden, niet in de loonadministratie opgenomen verzekeringsplichtige werknemers hebben plaatsgehad. Naar het oordeel van de rechtbank is door appellante niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk personeel is ingeleend van de destijds niet meer actieve bedrijven [naam bedrijven]. De premiecorrecties over 1998 en 1999 inclusief brutering over de netto uitbetaalde bedragen, met als bewijs de gegevens ontleend aan het rapport werkgeversfraude van 17 september 2001, heeft de rechtbank als gebaseerd op juiste aannames tot de zijne gemaakt en gedaagde, onder ongegrondverklaring van het beroep van appellante, in het gelijk gesteld.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde beroepsgronden aangevoerd. Zij heeft met name doen benadrukken dat appellante en haar firmanten in de strafprocedure vrij van vervolging zijn gesteld en dat zij een correcte firma representeert, waardoor het onbegrijpelijk is dat de rechtbank de zaak zonder nader onderzoek met onwaarheden aan haar adres heeft afgedaan. Hiertegenover heeft gedaagde in het verweer gemotiveerd voor een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank op de door deze ontwikkelde gronden bepleit.
De Raad oordeelt te dien aanzien dat hij het gedegen gemotiveerde standpunt van de rechtbank onderschrijft en geheel tot de zijne maakt. De premiecorrecties over 1998 en 1999 gebaseerd op een zorgvuldige en redelijke schatting met inachtneming van reële uitgangspunten, zonder bruikbare aanknopingspunten voor enig tegendeel, kunnen de toets van de Raad alleszins doorstaan. Tegen de adequate bewijsvoering met behulp van een concludent frauderapport door gedaagde, op goede gronden door de rechtbank gevolgd, heeft appellante slechts blote, niet gestaafde stellingen ontwikkeld. In het bijzonder tekent de Raad hierbij aan dat hij volgens vaste jurisprudentie niet gebonden is aan de uitkomsten van de strafprocedure, doch een eigen beoordelingsvrijheid met een vrije bewijswaardering heeft op basis van de stukken en de zitting welke de bestuursprocedure vorm en inhoud geven. Onder de gegeven omstandigheden waarin sprake is van geconstateerde evidente administratieve leemten ter zake van het administreren van en betalen aan ingeschakelde werknemers voor verantwoordelijkheid van appellante is het aan haar als werkgever tegenbewijs van gewicht te leveren. Appellante is hierin naar het oordeel van de Raad evenwel in genen dele geslaagd. Daardoor reeds komt volgens de Raad de grond te ontvallen aan de zienswijze van appellante dat de rechtbank door het wel aanwezige gefundeerde bewijs te volgen van onwaarheden is uitgegaan en tot nader onderzoek had dienen over te gaan.
Op grond van het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. B. J. van der Net in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005.
(get). B.J. van der Net.
(get). A. Kovács.