ECLI:NL:CRVB:2005:AT4551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5909 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premiedifferentiatie en arbeidsongeschiktheid in verband met zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft appellante, voorheen handelende onder de naam [oude naam], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 21 oktober 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het ging om de vaststelling van een gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 april 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde.

De zaak draait om de vraag of er sprake is van een naar geslacht afwijkend risicoprofiel dat van invloed is op het personeelsbeleid van werkgevers. Appellante betoogde dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster, die was ontstaan door complicaties bij zwangerschap en bevalling, een rol speelde bij de premiedifferentiatie. De Raad oordeelde echter dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid geen rol speelt bij de premiedifferentiatie, en dat de wettelijke bepalingen geen direct onderscheid naar geslacht maken.

De Raad verwierp ook het beroep op het verbod tot (indirecte) discriminatie op grond van geslacht, omdat de nationale wetgeving werkgevers verbiedt om onderscheid te maken naar geslacht tijdens sollicitaties en het aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding. Appellante kon haar stelling dat de premiedifferentiatie een drempel opwerpt voor vrouwen op de arbeidsmarkt niet onderbouwen met bewijs.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en zag geen aanleiding om de kosten te compenseren. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in aanwezigheid van griffier W.J.M. Fleskens.

Uitspraak

03/5909 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], voorheen handelende onder de naam [oude naam], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 21 oktober 2003 onder kenmerk 03/329 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 24 februari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 4 maart 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 26 november 2001 tot vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over 2002 op 6,06%. De berekening van deze gedifferentieerde premie is mede gebaseerd op een aan een ex-werkneemster van appellante (hierna: betrokkene) ingaande 29 november 1999 toegekende WAO-uitkering. Deze uitkering is toegekend vanwege tijdens het dienstverband met appellante ontstane arbeidsongeschiktheid. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van (complicaties bij) zwangerschap/bevalling.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het beroep terecht en op goede gronden ongegrond verklaard. Naar de Raad in zijn uitspraak van 19 december 2002, USZ 2003/87, heeft overwogen speelt de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid bij de premiedifferentiatie geen rol, mede omdat die oorzaak in de totale structuur van de arbeidsongeschiktheidswetgeving evenmin een rol speelt.
Het beroep op het verbod tot (indirecte) discriminatie op grond van geslacht slaagt niet. De hier van belang zijnde wettelijke bepalingen maken geen direct onderscheid naar geslacht. De nationale wetgeving verbiedt werkgevers tijdens sollicitaties, het aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding onderscheid te maken naar geslacht. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is noch bij de toekenning van de WAO-uitkering, noch bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie van betekenis. Appellante heeft haar stelling dat de werking van artikel 4, vijfde lid, van het Besluit premiedifferentiatie voor vrouwen een drempel opwerpt tot de toegang tot de arbeidsmarkt niet met bewijzen gestaafd. De enkele omstandigheid dat (complicaties in verband met) zwangerschap en bevalling onder omstandigheden tot arbeidsongeschiktheid (en in verband daarmee tot de toekenning van een WAO-uitkering) kunnen leiden, rechtvaardigt niet de daaraan door appellante verbonden veronderstelling dat daardoor sprake is van een in verband met de toepassing van de WAO naar geslacht afwijkend risicoprofiel dat invloed zou (kunnen) hebben op het door werkgevers te voeren personeelsbeleid ten aanzien van vrouwen.
Voor zover appellante met het vorenstaande mede beoogt een beroep te doen op artikel 4 van het Verdrag 103 betreffende de bescherming van het moederschap van 28 juni 1952, Trb 1953, 129 (IAO-verdrag 103), slaagt dat beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 september 2004 (LJN: AR 2250, USZ 2004, 333) niet.
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) W.J.M. Fleskens.