ECLI:NL:CRVB:2005:AT4541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2949 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om buitengewoon verlof voor cursusdag georganiseerd door de Nederlandse Politiebond

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om buitengewoon verlof door de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord. Appellante, werkzaam als ambtenaar, had verzocht om verlof om deel te nemen aan een cursusdag georganiseerd door de Nederlandse Politiebond (NPB) op 6 juni 2002. De aanvraag werd op 10 mei 2002 afgewezen, en na bezwaar werd deze afwijzing gehandhaafd in een besluit van 23 september 2002. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Roermond verklaarde het beroep ongegrond op 1 mei 2003.

In hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de uitleg van de nota van toelichting bij artikel 33b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ook van toepassing was op artikel 35, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de afwijzing van de Korpsbeheerder terecht was, omdat de cursus niet voldeed aan de voorwaarden voor buitengewoon verlof zoals gesteld in het Barp. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de NPB-cursus niet kon worden aangemerkt als een cursus in de zin van artikel 35, derde lid, van het Barp.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 april 2005.

Uitspraak

03/2949 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 mei 2003, nr. AWB 2002/1148 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 10 maart 2005. Partijen zijn, zoals eerder aangekondigd, niet verschenen.
II. MOTIVERING
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In april 2002 heeft appellante gedaagde verzocht om toekenning van buitengewoon verlof als bedoeld in artikel 35, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor het bijwonen van een door de Nederlandse Politiebond (NPB) georganiseerde cursusdag op 6 juni 2002 met als onderwerp “NPB scholing functionerings- en beoordelingsgesprekken”.
1.2. Bij een op 10 mei 2002 aan appellante uitgereikt - ongedateerd - besluit heeft gedaagde appellantes aanvraag afgewezen. Na bezwaar is deze afwijzing gehandhaafd bij het door appellante bestreden besluit van 23 september 2002.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de gehandhaafde afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank is met gedaagde van oordeel dat de uitleg in de nota van toelichting bij artikel 33b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) onverkort kan gelden voor het gestelde in artikel 35, derde lid, van het Barp. De rechtbank onderschrijft verder het standpunt van gedaagde dat uit die toelichting volgt dat de voorziening van buitengewoon verlof uitsluitend wordt verleend voor deelname aan cursussen die erop gericht zijn de vakbondsleden beter als zodanig te doen functioneren, met name in hun contacten met de overheid als werkgever. Steun voor die opvatting vindt de rechtbank mede in de tekst van de overige leden van artikel 35 van het Barp, die alle betrekking hebben op verloffaciliteiten die worden verleend in verband met werkzaamheden die deze ambtenaren verrichten in het kader van het georganiseerd overleg en het overleg in de bijzondere commissies.
3. In hoger beroep houdt appellante, met verwijzing naar haar beroepschrift in eerste aanleg, met name staande dat de toelichting op artikel 33b, derde lid, van het ARAR niet onverkort van toepassing is op artikel 35, derde lid, van het Barp. Naar het oordeel van appellante miskent de rechtbank het feit dat laatstgenoemde bepaling een ander karakter heeft dan artikel 33b, derde lid, van het ARAR, hetgeen mede uit de plaatsing van de artikelen in de onderscheiden rechtspositieregelingen valt op te maken.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Anders dan gedaagde, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 december 2001, LJN: AD8574, TAR 2002, 58, kennelijk wil betogen, ziet de Raad in hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd een - weliswaar zeer summiere maar - toereikende onderbouwing, in de zin van artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van het hoger beroep. Appellante heeft voldoende duidelijkheid verschaft omtrent hetgeen partijen naar haar oordeel verdeeld houdt met betrekking tot het bestreden besluit.
4.2. De Raad deelt de door de rechtbank onderschreven zienswijze van gedaagde, zoals die is neergelegd in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de bezwarenadviescommissie, en verenigt zich in hoofdlijnen met hetgeen de rechtbank, zoals onder 2. samengevat is weergegeven, heeft overwogen. In lijn met zijn uitspraak van 1 juli 2004, nr. 03/1827 AW, LJN: AQ0525 acht de Raad het aanvaardbaar dat gedaagde voor de uitleg van artikel 35, derde lid, Barp aansluiting heeft gezocht bij de nota van toelichting op artikel 33b van het ARAR. Gelet hierop heeft gedaagde zich terecht op het standpunt gesteld dat de door de NPB georganiseerde cursusdag niet kan worden aangemerkt als een cursus in de zin van artikel 35, derde lid, van het Barp.
5. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
5.04