ECLI:NL:CRVB:2005:AT4535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2162 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premies nageheven over fiscale voordelen van werknemers bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om de vraag of de premies die zijn nageheven en in rekening gebracht over het fiscale voordeel dat werknemers genoten, terecht zijn. Dit fiscale voordeel bestond uit een betaling van f 200,- en de vergoeding van kosten voor het behalen van het rijbewijs B(E). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat door appellante is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betaling van f 200,- in 1997 door appellante was gedaan ter gelegenheid van de verjaardag van haar directeur en niet als een vrijgesteld paasgeschenk. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat het behalen van het rijbewijs B(E) algemeen gebruikelijk is.

De Raad gaat verder in op de situatie van de directeur van appellante, die zijn kinderen om niet in appartementen op het bedrijfsterrein heeft laten wonen. De Raad oordeelt dat dit vrij wonen als loon in natura aan appellante moet worden toegerekend, omdat de directeur het bedrijfsterrein verhuurt aan appellante en de kosten voor nutsvoorzieningen door appellante worden gedragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar op iets andere gronden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 14 april 2005, waarbij de Raad geen aanleiding ziet om de kosten te compenseren op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

03/2162 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Gravenhage op 25 maart 2003 onder kenmerk 02/478 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 maart 2005, waar namens appellante is verschenen haar directeur [directeur], bijgestaan door P.A. Lemmers AA, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet betwiste, feiten.
Appellante verhandelt en verhuurt (mobiele) hijskranen. In 1997 heeft appellante op de verjaardag van haar directeur aan ieder van haar werknemers f. 200,-- betaald. In 1996, 1997 en 1998 heeft appellante aan enkele van haar werknemers de kosten voor het behalen van het rijbewijs B(E) vergoed. Gedurende de jaren 1995 tot en met 1998 woonden twee zoons en een dochter van de directeur van appellante ieder om niet in op het bedrijfsterrein gesitueerde woningen. Over deze betalingen en verstrekkingen heeft appellante geen premies werknemersverzekeringen (of loonheffing) ingehouden. Bij correctienota’s van 22 juni 2000 heeft gedaagde alsnog premies nageheven en tevens, over het jaar 2000, premies in rekening gebracht over het door de werknemers genoten fiscale voordeel. Over 1996 tot en met 1998 heeft gedaagde appellante een, bij brief van 10 april 2000 aangekondigde, boete ad 25% van de nageheven premie opgelegd. Het door appellante tegen (al) deze besluiten ingediende bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 20 december 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op goede gronden aangenomen dat de betaling van f. 200,-- in 1997 door appellante is gedaan ter gelegenheid van de verjaardag van haar directeur en niet, zoals zij heeft betoogd, Pasen. Van een vrijgesteld paasgeschenk was reeds daarom geen sprake. De Raad acht evenzeer juist het oordeel van de rechtbank dat het behalen van het rijbewijs B(E) algemeen gebruikelijk is.
Met de rechtbank gaat de Raad er vanuit dat het bedrijfsterrein met alle zich daar op bevindende opstallen privé eigendom is van de directeur van appellante. Het gaat hierbij om een afgesloten terrein met bedrijfsgebouwen. Een deel van de bedrijfsgebouwen wordt voor privé doeleinden door de directeur van appellante gebruikt. In dat deel van het bedrijfsgebouw zijn in 1996 enkele appartementen gebouwd. Dit zijn de appartementen die in de van belang zijnde jaren aan de zoons en dochter van de directeur van appellante om niet ter beschikking zijn gesteld. Deze zoons en dochter waren ten tijde van belang onbetwist in dienst van appellante werkzaam.
Het bedrijfsterrein en de opstallen worden door de directeur van appellante verhuurd aan appellante. In de jaarstukken van appellante zijn de huur en de bijkomende kosten (zoals voor de nutsvoorzieningen) als bedrijfskosten opgenomen. Aan de zoons en dochter van haar directeur werden, ten tijde van belang, geen van deze kosten doorberekend; zij hadden volledig vrij wonen.
De door de rechtbank getrokken conclusie dat dit vrij wonen als loon in natura aan appellante dient te worden toegerekend acht de Raad juist, waarbij de Raad er, anders dan appellante en de rechtbank, vanuit gaat dat de betreffende appartementen niet door de directeur van appellante aan zijn kinderen ter beschikking zijn gesteld, maar door appellante, die immers het volledige bedrijfsterrein inclusief opstallen huurt en daarvan ook alle bijkomende kosten voor haar rekening neemt.
De aangevallen uitspraak komt zodoende, zij het op iets andere gronden, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. C.P.M. van der Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
MvK13045