ECLI:NL:CRVB:2005:AT4512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/480 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling van automatiseringsdeskundige voor sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant, een automatiseringsdeskundige, verplicht verzekerd is op grond van de sociale werknemersverzekeringswetten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin werd geoordeeld dat hij vanaf 1 januari 2001 verplicht verzekerd was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 3 maart 2005, waarbij appellant niet aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P.A.D.M. Bouts. De Raad constateert dat appellant tot 1 januari 2001 verzekerd was via zijn werkzaamheden voor [naam N.V.]. Appellant betoogde dat zijn verzekering per 1 januari 2001 eindigde, omdat de vergoeding voor zijn werkzaamheden vanaf die datum via de maatschap werd betaald. De Raad oordeelt echter dat appellant zijn aanspraak op loonbetaling niet heeft verloren, aangezien de betaling door [naam B.V.] aan de maatschap niet betekent dat appellant niet meer als werknemer kan worden beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant ook na 1 januari 2001 verplicht verzekerd blijft. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak wordt gedaan door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, met A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 14 april 2005.

Uitspraak

04/480 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A. Faber-Speksnijder, adviseur van de Help-desk Sociale Verzekeringen bv te Bedum op bij aanvullend beroepschrift van 23 februari 2004 aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht onder dagtekening 11 december 2003, kenmerk 03/11, tussen partijen gewezen uitspraak.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 maart 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.A.D.M. Bouts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
II. MOTIVERING
Appellant was middels zijn persoonlijke vennootschap, [naam persoonlijke vennootschap], vanaf 1998 als automatiseringsdeskundige werkzaam voor [naam N.V.]. te [vestigingsplaats] door tussenkomst van[naam B.V.] Per
1 januari 2001 is het bedrijf van [naam persoonlijke vennootschap] ingebracht in de maatschap [naam maatschap]. Naar aanleiding van een gehouden verzekeringsplichtonderzoek heeft gedaagde appellant bij besluit van 26 juli 2002 over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 als verplicht verzekerd beschouwd op grond van artikel 5 van de sociale werknemersverzekeringswetten juncto artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Staatsblad 1986,655 (het KB). Bij besluit van 26 november 2002 heeft gedaagde dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellant vanaf 1998 persoonlijk via [naam B.V.] voor [naam N.V.]. fulltime werkzaamheden heeft verricht en dit ook na 1 januari 2001 in eigen persoon heeft gedaan. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [naam B.V.] de vergoeding voor de fulltime werkzaamheden van appellant onverminderd na 1 januari 2001 is blijven doorbetalen. Dat is uitbetaald op de daartoe door appellant aangewezen bankrekening van de maatschap brengt daarin naar het oordeel van de rechtbank geen verandering. Met gedaagde is de rechtbank van oordeel dat appellant niet als zelfstandig ondernemer kan worden beschouwd. Gedaagde heeft appellant terecht en op de juiste gronden ook na
1 januari 2001 verplicht verzekerd geacht. De rechtbank heeft derhalve het beroep ongegrond verklaard.
Appellant kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij is van mening dat hij per 1 januari 2001 niet meer verplicht verzekerd was omdat de werkzaamheden vanaf 1 januari 2001 vanuit de maatschap zijn verricht en er vanaf
1 januari 2001 geen sprake meer was van een directe beloning aan hem voor de persoonlijke arbeid die hij heeft verricht voor [naam B.V.] [naam B.V.] heeft vanaf 1 januari 2001 aan de maatschap betaald, waarbij de beloning onderdeel werd van het vermogen van de maatschap. Volgens appellant wordt niet voldaan aan artikel 5 van het KB aangezien er alleen arbeid is verricht maar geen loon is ontvangen.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant tot 1 januari 2001 op grond van zijn werkzaamheden bij [naam N.V.]. verzekerd was. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat aan die verzekering per 1 januari 2001 een einde kwam, doordat vanaf die datum [naam N.V.]. de door haar voor die werkzaamheden verschuldigde vergoeding vanaf 1 januari 2001 heeft voldaan door betaling op de bankrekening van de maatschap. Vaststaat immers dat [naam N.V.]. heeft geweigerd om in verband met die werkzaamheden een overeenkomst met de maatschap aan te gaan.
Appellant heeft zodoende zijn aanspraak op loonbetaling niet verloren. Op aanwijzing van appellant betaalde [naam B.V.] het loon van appellant vanaf 1 januari 2001 niet meer uit aan zijn persoonlijke vennootschap, maar aan de maatschap.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.