ECLI:NL:CRVB:2005:AT3945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1939 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van leenbijstand en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de vaststelling van het maandelijks terug te betalen bedrag van verstrekte leenbijstand, die appellant ontving onder de regeling van krediethypotheek. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het College de terugvordering van de leenbijstand correct had vastgesteld, en appellant was het hier niet mee eens. Hij voerde aan dat er mondelinge toezeggingen waren gedaan dat de leenbijstand niet teruggevorderd zou worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad concludeerde dat het College het terug te betalen bedrag in overeenstemming met de wet- en regelgeving had vastgesteld. Daarbij werd rekening gehouden met de AOW-uitkering en het pensioen van appellant. De Raad oordeelde dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, omdat er geen uitdrukkelijke toezegging was gedaan die een beroep op dit beginsel kon rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de leenbijstand terecht was.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 april 2005.

Uitspraak

03/1939 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 maart 2003, reg.nr. 02/1429 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 maart 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant is met ingang van 13 september 1981 een uitkering ingevolge de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers toegekend in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek tot een maximumbedrag van f 32.600,--, nadien als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving gewijzigd in een bedrag van f 17.424,99
(€ 7.907,12). De bijstandsuitkering is vervolgens om niet voortgezet, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), en uiteindelijk met ingang van 1 december 2001 beëindigd wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het uit dien hoofde ontvangen pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Bij besluit van 21 mei 2002 heeft gedaagde, met inachtneming van artikel 4, vierde lid, tweede volzin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet en de bepalingen van het Bijstandsbesluit krediethypotheek, bepaald dat appellant met ingang van 1 juni 2002 maandelijks € 59,30 aan rente en aflossing dient terug te betalen van de verstrekte leenbijstand.
Bij besluit van 22 november 2002 heeft gedaagde het tegen laatstgenoemd besluit gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het maandelijks terug te betalen bedrag met inachtneming van artikel 1, eerste lid, van de Regeling uitstel van betaling rente en aflossing krediethypotheek nader vastgesteld op € 27,03.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 22 november 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe heeft hij - samengevat - aangevoerd dat hem mondeling toezeggingen zijn gedaan dat de destijds onder verband van krediethypotheek verstrekte leenbijstand niet van hem zou worden terug- of ingevorderd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geding, en ook voor de Raad staat vast, dat gedaagde het maandelijks terug te betalen bedrag overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving heeft vastgesteld. Daarbij is uiteindelijk, rekening houdend met de AOW-uitkering en het SFB-pensioen van appellant, 45% van het netto-inkomen boven de geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande in aanmerking genomen.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Ook de Raad moet vaststellen dat niet is gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de zijde van gedaagde waarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gebaseerd. Gedaagde is derhalve terecht tot terug- en invordering van de onder verband van krediethypotheek verstrekte leenbijstand overgegaan.
Ook hetgeen overigens door appellant is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) P.E. Broekman.
JK/2335