03/1919 AW, 03/1989 AW, 03/1991 AW, 03/1992 AW, 03/1993 AW en 03/1994 AW
[appellant], wonende te [woonplaats], appellante en 5 anderen
het bestuur van de rechtbank Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 maart 2003, nrs. AWB 02/4198 AW, 02/4201 AW, 02/4202 AW, 02/4203 AW, 02/4204 AW, 02/4582 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde een nader stuk ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 3 maart 2005, waar appellanten 1, 2, 4 en 5 zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Pen, advocaat te Amsterdam. Appellanten 3 en 6 hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S. Pen.
Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Diemer, vice-president sector Strafrecht van de rechtbank Amsterdam, en mr. E.J.M. Tuijp, hoofd bureau Bestuursondersteuning van gedaagde.
1. Onder verwijzing overigens naar het in de aangevallen uitspraak gegeven overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
1.1. Appellanten waren ten tijde in geding werkzaam als instructiegriffier bij de sector Strafrecht, bureau Rechter Commissaris.
In 2001 is een kernbeschrijving van die functie opgemaakt. Daarbij is het doel van de functie omschreven als: het administratief en logistiek voorbereiden van vooronder-zoeken en voorgeleidingen bij- en het ondersteunen van de rechter-commissaris. Met toepassing van het normeringsstelsel FUWASYS is de functie gewaardeerd in hoofd-groep III, niveau 6 b, leidend tot indeling in schaal 6.
1.2. Appellanten zijn bij besluiten van 6 juli 2001 van hun plaatsing in die aldus gewaardeerde functie in kennis gesteld. Zij hebben tegen die besluiten bezwaar gemaakt en verzocht hun functie in te delen in schaal 7. Na advisering door de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) heeft gedaagde bij het in geding zijnde besluit van 20 juni 2002 de indeling van de functie in schaal 6 gehandhaafd.
2. De rechtbank ‘s-Gravenhage heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellanten tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het navolgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat in de onderhavige gedingen als uitgangspunt voor de beoordeling heeft te gelden de door gedaagde vastgestelde beschrijving van de functie en niet de door appellanten zelf opgemaakte kernbeschrijving. Uit de gedingstukken blijkt dat appellanten hun bezwaren tegen eerstbedoelde beschrijving tijdens de hoorzitting van de CABF hebben laten vallen, zodat bezwaren die feitelijk zijn gericht tegen de functiebeschrijving buiten de omvang van het geding vallen.
3.2. De Raad stelt voorts voorop dat de rechtbank een juiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. Die toetsing is naar vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld CRvB 1 april 2004, TAR 2005, 4) een terughoudende, omdat aan het bestuursorgaan bij het inrichten van zijn organisatie en het waarderen van de binnen die organisatie voorkomende functies een ruime mate van vrijheid dient te worden gelaten. Het standpunt van appellanten dat in verband met de onduidelijkheid van het begrippenapparaat van FUWASYS twijfel over de score voor een bepaald kenmerk in hun voordeel moet worden uitgelegd, kan daarom niet worden gevolgd.
3.3.1. Met betrekking tot de score voor kenmerk 5: Dynamiek van de werkzaamheden, komt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Gedaagde heeft voor dat kenmerk 2 punten toegekend, welke score van toepassing is bij werkzaamheden die variëren als gevolg van wisselende werksituaties.
3.3.2. De Raad kan die score niet onjuist achten. De door appellanten geschetste veelsoortigheid van hun werkzaamheden en de voortdurend aanwezige noodzaak om binnen die veelsoortige taken in te spelen op wisselende omstandigheden en aan bepaalde taken voorrang te geven, past bij die score; de noodzaak voortdurend te wisselen tussen de ene en de andere taak betekent niet dat sprake is van een (voortdurend) wijzigende werkinhoud als gevolg van onverwachte omstandigheden of verschuivingen in het beleid, als vereist voor toekenning van 3 punten.
3.4.1. Met betrekking tot kenmerk 8: Effect van de beslissingen, hebben appellanten aangevoerd dat veel beslissingen niet alleen worden voorbereid, maar de facto worden genomen door de griffier en dat de rechter-commissaris vaak zijn handtekening zet, zonder zich in de zaak te verdiepen. Volgens appellanten blijken de effecten van die beslissingen vaak pas na jaren, bijvoorbeeld in hoger beroep of cassatie.
3.4.2. De Raad onderschrijft het standpunt van gedaagde dat de beslissingen van appellanten niet verward mogen worden met de beslissingen van de rechter-commissaris. Appellanten bereiden de (veelsoortige) beslissingen van de rechter-commissaris voor. Op die voorbereiding kunnen appellanten worden aangesproken. Van de in dat kader door appellanten gedane voorstellen en gemaakte keuzes wordt het effect duidelijk zodra de desbetreffende rechter-commissaris zijn beslissing neemt en het voorstel al dan niet (gewijzigd) overneemt, hetgeen volgens gedaagde binnen een korte termijn het geval is. Dat van door de rechter-commissaris genomen beslissingen het effect pas na jaren kan blijken is voor de scoretoekenning ten aanzien van de functie van appellanten niet van betekenis.
3.5.1. Met betrekking tot kenmerk 11: Kennis, zijn 2 punten toegekend, welke score wordt toegekend als voor de functie algemeen vaktechnische of administratief-technische kennis en inzicht in daaraan verbonden organisatorische en functionele verhoudingen vereist is. Appellanten hebben aangevoerd dat van de griffiers wordt verwacht dat zij het hoofdstuk van het Wetboek van Strafvordering dat betrekking heeft op het gerechtelijk vooronderzoek, de werkzaamheden van de rechter-commissaris en de diverse bevoegdheden kennen, zodat algemeen theoretische, praktisch gerichte kennis van het vakgebied is vereist en een score van 3 punten gerechtvaardigd is. In dat verband voeren zij aan dat zij beslissingen nemen en voorstellen doen die betrekking hebben op essentiële strafvorderlijke vragen.
3.5.2. Gedaagde heeft in het verweerschrift, met aanhaling van het kennis- en vaardighedenblok uit de normfunctie ‘vakgericht administratief medewerker III 6 b’ erkend dat van appellanten veel vaktechnische en praktische kennis van de wet- en regelgeving en kennis van de interne administratieve en procedurele uitvoerings-voorschriften wordt geëist, maar dat de vereiste kennis volgens het bij het functiewaarderingssysteem behorende normmateriaal valt binnen het niveau van hoofdgroep III niveaugroep 6b.
3.5.3. De Raad kan gedaagdes standpunt niet onjuist achten. Hij voegt daaraan toe dat ook uit de tot het voorbeeldmateriaal behorende Algemene karakteristieken blijkt dat een functionaris op niveau III 6 b voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden (naast organisatorische vaardigheid en inzicht) dient te beschikken over inhoudelijke vakkennis en praktische vakdeskundigheid. Dat appellanten daarmee niet kunnen volstaan, maar voor het uitvoeren van hun administratief en logistiek ondersteunende werkzaamheden bij het vooronderzoek, hun ondersteunend werk bij voorgeleidingen en ten behoeve van termijnbewaking en toetsing van procedures dienen te beschikken over algemeen theoretisch juridische kennis als vereist voor toekenning van 3 punten, hebben zij onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.6. Met betrekking tot het kenmerk ‘aard van de contacten’ ten slotte, waarvoor een score van 2 punten is toegekend onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de contacten die appellanten onderhouden met diverse personen en instanties veelal betrekking hebben op het maken van afspraken en het regelen van voorgeleidingen en getuigenverhoren. Dat daarbij sprake is van uiteenlopende belangen tussen appellanten en die personen of instanties kan de Raad niet inzien.
4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.