ECLI:NL:CRVB:2005:AT3829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2912 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Looncontrole bij exploitant van een shoarmazaak en de gevolgen van onjuiste informatie van de accountant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over een looncontrole bij een shoarmazaak. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep van de gedaagde gegrond had verklaard. De looncontrole, uitgevoerd in februari 2002, had betrekking op de jaren 1997 tot en met 2000 en toonde aan dat een aantal werknemers een loon ontving dat lager was dan het geldende minimum CAO-loon. De accountant van de gedaagde had onjuiste informatie verschaft, wat leidde tot een correctie van de loonsom en een nagevorderde premie, verhoogd met een boete.

De Centrale Raad overwoog dat de gedaagde niet haar recht had verspeeld om eventuele vergissingen van haar accountant te laten corrigeren, ondanks dat zij toestemming had gegeven voor de looncontrole zonder aanwezigheid van een firmant. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het UWV een recht van € 414,-- moest heffen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het uitvoeren van looncontroles en de verantwoordelijkheid van werkgevers om een deugdelijke administratie bij te houden. De Raad concludeerde dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de onjuistheid van de inschaling bij de gedaagde ligt, en dat de verklaringen van werknemers die tijdens de beroepsprocedure zijn overgelegd, niet betrouwbaar zijn vanwege het gebrek aan een deugdelijke administratie.

Uitspraak

03/2912 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 mei 2003, nummer 02/959.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 januari 2005, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Beelen en mr. D.B. Smaalders, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Namens gedaagde zijn verschenen haar gemachtigde [firmant 1] en [firmant 2], firmant van gedaagde.
II. MOTIVERING
Gedaagde exploiteert een shoarmazaak annex café. In februari 2002 is vanwege appellant een periodieke looncontrole uitgevoerd bij gedaagdes onderneming. De bevindingen van de looninspecteur zijn neergelegd in een looncontrolerapport van 20 februari 2002. De controle had betrekking op de jaren 1997 tot en met 2000. Daarbij is vastgesteld dat een aantal werknemers een loon heeft ontvangen dat lager is dan het geldende minimum CAO-loon. Appellant heeft daarin gelet op het Besluit waardering fooien van 21 december 1989 (het Fooienbesluit) aanleiding gezien om het premieloon te corrigeren. Voor het bepalen van de hoogte van de correcties heeft appellant een schatting gemaakt van het voor de betrokken werknemers geldende minimum CAO-loon.
Bij besluiten van 6 mei 2002 heeft appellant vastgesteld dat sprake is van een eerste verzuim c.q. overtreding en cor- rectienota’s opgelegd over de jaren 1998 tot en met 2000 tot een bedrag van € 2.905,55. Op 13 mei 2002 zijn boetenota’s opgelegd ter hoogte van 25% van de correcties.
Het tegen deze besluiten namens gedaagde ingediende bezwaarschrift is na een reactie van de looninspecteur in een rapport van 18 september 2002 bij besluit van 4 oktober 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar tegen de hoogte van het ten aanzien van werknemer [naam werknemer] gehanteerde premieloon en de daarmee verband houdende boete.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2000 vernietigd en thans appellant opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met bepalingen over griffierecht en proceskosten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wat de inschaling van de betrokken werknemers betreft, is afgegaan op de informatie van de accountant van gedaagde. Gedaagde heeft zowel in bezwaar als in beroep weliswaar aangevoerd dat de accountant bij gebrek aan wetenschap onjuiste informatie heeft verschaft, doch omdat een (verplichte) deugdelijke administratie op het gebied van bedrijfsfunctie en functiegroep ontbrak, heeft appellant op basis van de mededelingen van de accountant per werknemer het salaris behorende bij de functiegroep waarin de bedrijfsfunctie is ingedeeld en het aantal functiejaren van de werknemer moeten bepalen.
Ten aanzien van de tijdens de beroepsprocedure overgelegde verklaringen van enkele werknemers van gedaagde, merkt appellant op dat deze achteraf en op verzoek van gedaagde zijn afgelegd en daardoor de betrouwbaarheid niet met zekerheid is vast te stellen.
Appellant meent dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de onjuistheid van de inschaling bij gedaagde dient te liggen.
Gedaagde heeft in hoger beroep aangevoerd dat het op de weg van appellant heeft gelegen om naar aanleiding van het onderbouwde bezwaarschrift alsnog onderzoek te doen naar de functiegroep en -jaren van de desbetreffende werknemers.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagde met het geven van toestemming om de looncontrole buiten aanwezigheid van een der firmanten ten kantore van haar accountant te laten uitvoeren niet haar recht heeft verspeeld om eventuele vergissingen van haar accountant te laten corrigeren. Het had, anders dan appellant meent, in het kader van de volledige heroverweging in de bezwaarfase op zijn weg gelegen om de bezwaren van gedaagde ten aanzien van de functiegroep en -jaren van de betrokken werknemers nader te onderzoeken. De omstandigheid dat gedaagde om haar moverende redenen heeft afgezien van een mondelinge toelichting op haar bezwaren doet hier niet aan af. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Derhalve wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 414,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. drs. C.M. van Wechem en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) W.J.M. Fleskens.