ECLI:NL:CRVB:2005:AT3610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5596 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wajong-uitkering en de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van de Wajong-uitkering van appellant, die sinds 21 juni 1999 een uitkering ontvangt. Appellant werd op 8 juli 2003 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geïnformeerd over een besluit dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vaststelde. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep tegen dit besluit op 3 september 2004 ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn gronden tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren bracht. De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 23 februari 2005, maar beide partijen waren niet aanwezig.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts zijn oordeel niet had kunnen baseren op dossieronderzoek en dat het arbeidskundig onderzoek niet volledig was. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2003 gegrond was. De Raad benadrukte dat het niet aanvaardbaar is dat belanghebbenden in het ongewisse worden gelaten over de betekenis van een gegrondverklaring van een bezwaarschrift. Dit is in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard en het besluit werd vernietigd. De Raad bepaalde dat de gedaagde partij een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen en dat het betaalde griffierecht van € 133,- aan appellant vergoed moest worden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5596 WAJONG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 8 juli 2003 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 3 september 2004 (SBR 03/1941) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant bij schrijven van 23 november 2004 heeft gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 23 februari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant, geboren 20 oktober 1968, ontvangt naar aanleiding van de daartoe door hem op 21 juni 2000 ingediende aanvraag sedert 21 juni 1999 een Wajong-uitkering, laatstelijk gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van
45 tot 55%.
Op 1 september 2002 heeft appellant een vragenformulier ingevuld en daarbij aangegeven dat zijn medische toestand was verslechterd.
Naar aanleiding daarvan heeft een verzekeringsarts op basis van dossierstudie en telefonisch contact met appellant op
10 december 2002 een rapport opgesteld, waarin is geconcludeerd dat appellants belastbaarheid niet veranderd was.
Bij besluit van 20 mei 2003 is aan appellant meegedeeld, dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd diende te worden vastgesteld en dat de uitkering niet werd gewijzigd.
Naar aanleiding van appellants bezwaarschrift van 22 mei 2003 heeft een arbeidsdeskundige op 10 juni 2003 gerapporteerd, dat de medische toestand van appellant stationair was gebleven en dat aanvullend arbeidskundig onderzoek dus niet nodig was. Appellant diende ongewijzigd voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt te worden beschouwd.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde, onder overweging dat de betrokken verzekeringsarts zijn oordeel niet had kunnen baseren op dossieronderzoek en dat ook het arbeidskundig onderzoek niet volledig is geweest, het bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2003 gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken. Daarbij is vermeld dat een nader een onderzoek zou worden ingesteld, op grond waarvan een nieuwe beslissing diende te worden genomen.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 19 juli 2001, gepubliceerd in AB 2001/415) is het niet aanvaardbaar dat bij een op bezwaarschrift genomen besluit, voorzover daarbij het bezwaar gegrond is verklaard, belanghebbende in het ongewisse wordt gelaten omtrent de betekenis van die gegrondverklaring voor het besluit waartegen het bezwaarschrift was gericht. Deze handelwijze is in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak dienen te worden vernietigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in de zin van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005.
(get) Ch. van Voorst
(get) A. van Netten