ECLI:NL:CRVB:2005:AT3610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A. van Netten
- Rechtspraak.nl
Herziening van Wajong-uitkering en de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit
In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van de Wajong-uitkering van appellant, die sinds 21 juni 1999 een uitkering ontvangt. Appellant werd op 8 juli 2003 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geïnformeerd over een besluit dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vaststelde. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep tegen dit besluit op 3 september 2004 ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn gronden tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren bracht. De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 23 februari 2005, maar beide partijen waren niet aanwezig.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts zijn oordeel niet had kunnen baseren op dossieronderzoek en dat het arbeidskundig onderzoek niet volledig was. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2003 gegrond was. De Raad benadrukte dat het niet aanvaardbaar is dat belanghebbenden in het ongewisse worden gelaten over de betekenis van een gegrondverklaring van een bezwaarschrift. Dit is in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard en het besluit werd vernietigd. De Raad bepaalde dat de gedaagde partij een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen en dat het betaalde griffierecht van € 133,- aan appellant vergoed moest worden.