ECLI:NL:CRVB:2005:AT3593
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A. van Netten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van ziekengeld aan een appellante na zwangerschapsklachten
In deze zaak gaat het om de vraag of aan de appellante terecht geen verdere uitkering van ziekengeld is toegekend. Appellante, werkzaam als steksteekster, werd op 19 september 2000 ongeschikt voor haar werk door zwangerschapsklachten. Na haar bevalling op 5 januari 2001 ontving zij tot 20 maart 2001 een bevallingsuitkering, waarna haar ziekengeld werd toegekend. Op 3 mei 2001 werd aan appellante echter meegedeeld dat zij met ingang van 28 mei 2001 geen verdere uitkering van ziekengeld zou ontvangen. Dit besluit werd door de rechtbank Rotterdam in eerste instantie bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 februari 2005, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. W.C. de Jonge. De Raad heeft de argumenten van appellante en de bevindingen van de verzekeringsartsen in overweging genomen. De verzekeringsartsen concludeerden dat de beperkingen van appellante niet zodanig waren dat zij haar werk niet kon verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende grond was om het bestreden besluit niet in stand te laten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier mr. A. van Netten, en werd openbaar uitgesproken op 6 april 2005.