ECLI:NL:CRVB:2005:AT3526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2956 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft opposante, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Hilkens, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 april 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft mr. Hilkens verzet aangetekend. De zitting vond plaats op 15 februari 2005, waarbij opposante werd vertegenwoordigd door mr. C.E.M. Bocken, terwijl de geopposeerde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, niet aanwezig was.

De Raad diende te beoordelen of de eerdere uitspraak van 17 september 2004 terecht was, waarin het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk werd beschouwd. De Raad concludeerde dat de argumenten in het verzetschrift en tijdens de zitting niet tot een ander oordeel leidden. De Raad benadrukte dat volgens de Algemene Termijnenwet een termijn die op een zaterdag, zondag of feestdag eindigt, wordt verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De termijn van twee weken, zoals gesteld in de brief van 9 juli 2004, eindigde op 23 juli 2004.

De gemachtigde van opposante had de mogelijkheid om het verzuim binnen de gestelde termijn te herstellen. De Raad stelde vast dat er geen redenen waren om af te wijken van de bevoegdheid om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak bleef in stand. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/2956 ANW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens opposante heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld tegen een tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 april 2004, kenmerk AWB 03/1359 ANW.
Bij uitspraak van 17 september 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Mr. Hilkens, voornoemd, is van die uitspraak in verzet gekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 februari 2005, waar voor opposante is verschenen mr. C.E.M. Bocken, kantoorgenoot van mr. Hilkens, en waar geopposeerde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 17 september 2004 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is te achten.
Hetgeen in het verzetschrift en ter zitting is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 17 september 2004.
De Raad merkt hierbij op dat ingevolge de Algemene Termijnenwet een op basis van een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd wordt tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. De in de brief van 9 juli 2004 gestelde termijn van twee weken eindigde op vrijdag 23 juli 2004.
Ten slotte merkt de Raad nog op dat de gemachtigde van opposante bij de brief van 9 juli 2004 alsnog in de gelegenheid is gesteld het verzuim binnen die termijn te herstellen. Ingevolge artikel 6:6 in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is de Raad bevoegd om aan overschrijding van die termijn het gevolg van een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep te verbinden. Van reden op grond waarvan de Raad van die bevoegdheid geen gebruik zou moeten maken, is in deze verzetsprocedure ook overigens niet gebleken.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb, ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) H.H.M. Ho.