[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Regionale Organisatie Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2003, reg.nr. WVG 02/839.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellante zijn bij brief van 28 augustus 2003 stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 maart 2005, waar voor appellante haar gemachtigde De Rooij is verschenen, en waar gedaagde, ambtshalve opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen, zich heeft laten vertegenwoordigen door I. de Vries-Kromhout en M.E.C. Ouwerkerk-Clerx, beiden werkzaam bij gedaagde.
Appellante heeft gedaagde verzocht haar op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een opvouwbare scootmobiel, de Stannah Shopper, te verstrekken.
Bij besluit van 14 november 2001 is deze aanvraag van appellante afgewezen.
Bij het bestreden besluit van 25 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2001 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt van gedaagde ten grondslag dat verstrekking van een scootmobiel uit het standaardassortiment, waartoe de Stannah Shopper niet behoort, de goedkoopst adequate voorziening is, omdat deze uit het depot van gedaagde herverstrekt kan worden. Voorts heeft gedaagde geen reden gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij aangevoerd, dat zij drie tot vier keer per week met haar honden naar Hoek van Holland gaat, dat voor haar een essentiële recreatieve bestemming is, en dat zij daar met het Aanvullend Openbaar Vervoer, de Teletaxi, niet kan komen. Met de eigen auto en de inmiddels door haar aangeschafte scootmobiel, de Stannah Shopper, kan zij zich zonder problemen - en bovendien zelfstandig - verplaatsen in haar leefomgeving. Voorts betwist appellante dat de aangeboden voorziening de goedkoopste adequate voorziening is, omdat daarbij is voorbijgegaan aan de kosten van stalling van een scootmobiel uit het standaardassortiment. Tevens dienen de bespaarde kosten van de Teletaxi te worden meegewogen. Tot slot wijst appellante er op dat in andere gemeenten, zoals de gemeente Dordrecht, de scootmobiel Stannah Shopper wel in het verstrekkingenpakket is opgenomen.
In hoger beroep heeft gedaagde aangevoerd dat appellante met de Teletaxi van Maassluis naar het in het zogeheten extern vervoersgebied liggende Hoek van Holland kan reizen. Gedaagde stelt appellante een scootmobiel uit het standaardassortiment te hebben aange-boden. Deze voorziening kan zij gebruiken voor het vervoer over korte en middellange afstanden, de afstanden die een valide persoon in beginsel lopend of per fiets aflegt. Bovendien kan deze worden meegenomen in de Teletaxi. Ten tijde van het besluit op bezwaar waren volgens gedaagde in het verstrekkingendepot van gedaagde adequate scootmobielen aanwezig. De kosten van het verstrekken van een scootmobiel uit het depot zijn volgens gedaagde beduidend lager dan de kosten voor de gewenste opvouwbare scootmobiel. Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat niet is toegekomen aan een onderzoek naar de stallingsmogelijkheid voor een standaardscootmobiel, aangezien appellante niet in aanmerking wilde komen voor deze scootmobiel en een huisbezoek daarom niet heeft kunnen plaatsvinden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gemeente-bestuur zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. In artikel 3 van de Wvg is bepaald dat het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aanbiedt, waaronder wordt verstaan doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte voorzieningen.
In de gemeente Maassluis is de in artikel 2, eerste lid, van de Wvg bedoelde verordening de Verordening voorzieningen gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord (hierna: Verordening) van de gemeenschappelijke regeling Regionale Organisatie gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord.
Ingevolge artikel 1.2, eerste lid onder c, van de Verordening kan aan een gehandicapte slechts een voorziening worden verstrekt voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.
In artikel 3.3, vijfde lid, van de Verordening is onder meer bepaald dat de verstrekking van een scootmobiel geschiedt op basis van bruikleen. In het achtste lid van dit artikel is - voor zover van belang - bepaald dat bij het verstrekken van een vervoersvoorziening ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.
Bij de verstrekking van scootmobielen voert gedaagde het in paragraaf 4.6 van het Verstrekkingenboek neergelegde beleid dat altijd eerst wordt bezien of een scootmobiel uit het standaardassortiment van gedaagde een adequate oplossing biedt. Indien dit niet het geval is vanwege medische of antropometrische redenen, kan een ander model worden geadviseerd. Achtergrond van dit beleid is dat aldus op relatief goedkope wijze scootmobielen kunnen worden verstrekt, enerzijds omdat door centrale inkoop van de tot het standaardassortiment behorende scootmobielen bij een beperkt aantal leveranciers korting wordt verkregen op de aanschafprijzen en anderzijds omdat ingenomen scootmobielen aan daarvoor in aanmerking komende gehandicapten kunnen worden herverstrekt.
Naar het oordeel van de Raad is gedaagde met dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gegaan. Het feit dat in andere gemeenten de door appellante aangevraagde scootmobiel wel tot het standaardverstrekkingenpakket behoort, dwingt er niet toe dat gedaagde, die in het kader van de Wvg vrij is daarin een eigen beleid te voeren, gehouden zou zijn de Stannah Shopper eveneens in haar standaardassortiment op te nemen.
De Raad stelt vast dat de Stannah Shopper niet tot het standaardassortiment van gedaagde behoort en dat niet is betwist dat ten tijde in geding in dat assortiment een of meer scootmobielen voorhanden waren die uit medisch of antropometrisch oogpunt voor appellante geschikt moeten worden geacht. In het licht hiervan en mede in aanmerking genomen de uit de gedingstukken gebleken en ter zitting nader toegelichte aanschaf-prijzen en afschrijvingstermijnen van de Stannah Shopper en van de voor appellante in aanmerking komende scootmobielen uit het standaardpakket, is de Raad er niet van overtuigd geworden dat de Stannah Shopper een goedkopere adequate voorziening is dan een scootmobiel uit het standaardpakket van gedaagde.
De Raad kent daarbij geen betekenis toe aan eventuele stallingskosten van een scoot-mobiel uit het standaardpakket, nu ter zitting onweersproken door de gemachtigde van gedaagde is gesteld dat appellante een onderzoek van gedaagde naar de mogelijkheid van verstrekking van zulk een scootmobiel en de stallingsmogelijkheden daarvan heeft geblokkeerd. Onduidelijkheid over de noodzaak van het creëren van een afzonderlijke stalling en de kosten daarvan komt daarom voor risico van appellante.
Ook de - in de visie van appellante: door gebruik van haar eigen auto bespaarde - kosten van de Teletaxi kunnen niet in de beoordeling van de vraag naar de goedkoopste adequate voorziening worden betrokken, omdat appellante ook naast of met de Stannah Shopper gebruik zou kunnen maken van de Teletaxi. Dat zij daar om haar moverende redenen niet voor kiest, doet daar niet aan af.
Het door appellante gedane beroep op het Protocol moet, gelet op de uitspraak van de Raad van 19 november 2003, LJN-nr. AO0526 (USZ 2004,19), worden verworpen. De Raad volstaat hier met een verwijzing naar die uitspraak.
Ingevolge artikel 8.1 van de Verordening kan in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte worden afgeweken van de bepalingen in de Verordening, indien toepassing van die bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden. De Raad is niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in deze bepaling. Het feit dat appellante regelmatig haar honden in Hoek van Holland wenst uit te laten merkt de Raad niet als een bijzondere omstandigheid aan, in aanmerking genomen dat in het kader van de Verordening een scootmobiel er toe strekt om een gehandicapte in staat te stellen zich te verplaatsen over korte en middellange afstanden in de directe woonomgeving.
Naar in het voorgaande ligt besloten was gedaagde op grond van de hiervoor vermelde toepasselijke bepalingen bij en krachtens de Verordening niet gehouden appellante een Stannah Shopper te verstrekken.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever- van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) B.M. Biever- van Leeuwen.
EK1703