ECLI:NL:CRVB:2005:AT3364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/827 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mededeling van een vordering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. van den Eshoff, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven ongegrond verklaard. Dit besluit betrof een mededeling van 12 juli 2001 waarin werd aangegeven dat appellant een bedrag van f 1.534,79 aan gedaagde verschuldigd was. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze mededeling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door gedaagde op 13 november 2001.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 februari 2005. De Raad heeft vastgesteld dat de mededeling van gedaagde niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat de mededeling van gedaagde geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt, omdat de vordering van gedaagde voortkwam uit een privaatrechtelijke schuld van appellant aan Spectrum Financieringen BV. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard.

De Raad heeft gedaagde in de proceskosten van appellant veroordeeld, die zijn begroot op € 1.288,--, en heeft bepaald dat de gemeente Eindhoven het griffierecht van in totaal € 109,23 aan appellant vergoedt. De uitspraak van de Raad is gedaan door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in aanwezigheid van S.W.H. Peeters als griffier.

Uitspraak

03/827 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A. van den Eshoff, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 januari 2003, reg.nr. 01/3149 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 februari 2005, waar voor appellant is verschenen mr. C. Bockem, kantoorgenoot van mr. Van den Eshoff, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In verband met een schuld van appellant aan Spectrum Financieringen BV (verder: Spectrum) heeft de deurwaarder in 1994 beslag gelegd op de bijstandsuitkering van appellant. Vervolgens heeft gedaagde ingaande mei 1994 periodiek een bedrag op de bijstandsuitkering van appellant ingehouden en doorbetaald aan de deurwaarder. Ingaande september 1997 is er naast deze inhouding periodiek nog een ander bedrag op de bijstandsuitkering van appellant ingehouden ter aflossing van een (preferente) schuld aan gedaagde in verband met eerder ten onrechte ontvangen bijstand.
Bij brief van 22 februari 2001 heeft gedaagde aan appellant het volgende medegedeeld:
" Uit onderzoek is gebleken dat er een te hoog bedrag werd ingehouden op uw uitkering. Er werd een bedrag van fl 131.00 ingehouden ter aflossing van een vordering bij mijn dienst. Daarnaast werd een bedrag van fl 139.83 op uw uitkering ingehouden en doorbetaald aan deurwaarder Van Kuik. Deze twee bedragen samen komen boven de voor u geldende aflossingscapaciteit. Uw aflossingscapaciteit bedraagt fl 162.00. Laatstgenoemd bedrag is vastgesteld met inachtneming van de beslagvrije voet zoals bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Vanaf 1 februari 2001 zal een bedrag van fl 131.00 ingehouden worden ten behoeve van mijn dienst. Daarna zal een bedrag van fl 31.00 worden doorbetaald aan deurwaarder Van Kuik.".
Vervolgens heeft gedaagde op het daartoe strekkende verzoek van appellant bij brief van 12 juli 2001 bericht dat hetgeen over de periode van 1 januari 2000 tot 1 februari 2001 te veel aan uitkering is ingehouden, een bedrag groot f 1.534,79, aan appellant zal worden overgemaakt. Tevens is appellant meegedeeld dat ter hoogte van dit bedrag voor appellant bij gedaagde een schuld is ontstaan. Appellant heeft tegen deze laatste mededeling bij gedaagde bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 13 november 2001 ongegrond is verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 november 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad stelt allereerst ambtshalve de vraag aan de orde of de mededeling van gedaagde van 12 juli 2001 dat appellant hem een bedrag van f 1.534,79 is verschuldigd, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb definieert een besluit als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Raad is van oordeel dat de mededeling van gedaagde dat een vordering is ontstaan op appellant van f 1.534,79 in de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling. De vordering van gedaagde is ontstaan door een betaling ten behoeve van appellant aan de deurwaarder ter zake van de schuld van appellant aan Spectrum. Vaststaat dat de - privaatrechtelijke - schuld aan Spectrum als gevolg van deze betaling is verminderd met genoemd bedrag van f 1.534,79.
Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde ten onrechte bij het besluit van 13 november 2001 het bezwaar tegen de mededeling van 12 juli 2001 ontvankelijk heeft geacht. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van
13 november 2001 dan ook ten onrechte in stand gelaten en het beroep daartegen ongegrond verklaard. Dit betekent dat ook de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden. Doende wat de rechtbank had behoren te doen ziet de Raad aanleiding het beroep tegen het besluit van 13 november 2001 gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen. Zelf in de zaak voorziende zal de Raad het door appellant gemaakte bezwaar tegen de mededeling van gedaagde van 12 juli 2001 niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 13 november 2001;
Verklaart het bezwaar tegen de mededeling van 12 juli 2001 met betrekking tot de vordering niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Eindhoven aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 109,23 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.