ECLI:NL:CRVB:2005:AT3357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6110 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 28 oktober 2003 geoordeeld over de vaststelling van het dagloon van appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 februari 2005. De kern van het geschil betreft de vraag of het dagloon van appellante, vastgesteld op € 62,31, correct is. Appellante heeft drie beroepsgronden aangevoerd tegen deze vaststelling.

Ten eerste stelt appellante dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met vier jaarlijkse periodieke schaalverhogingen die zij zou ontvangen indien zij niet arbeidsongeschikt was geworden. De Raad oordeelt dat de gedaagde partij de Dagloonregelen WAO correct heeft toegepast, waarbij wijzigingen in het loon na de ingangsdatum van de uitkering niet van invloed zijn op de hoogte van het dagloon.

Ten tweede betoogt appellante dat een eenmalige uitkering, die bij CAO was bedongen en in januari 2001 was uitbetaald, bij de vaststelling van het dagloon betrokken had moeten worden. De Raad wijst erop dat de regelgever deze eenmalige uitkeringen met ingang van 25 maart 1994 heeft uitgesloten van de dagloonberekening, wat betekent dat gedaagde deze terecht buiten beschouwing heeft gelaten.

Tot slot is appellante van mening dat het dagloon € 0,03 te laag is vastgesteld, omdat de eindejaarsuitkering volgens haar op basis van het salaris per december 2001 berekend had moeten worden. De Raad bevestigt dat gedaagde terecht het salaris per mei 2001 als basis heeft genomen, aangezien dit het salaris was op de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

03/6110 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beroepschrift van 8 december 2003 heeft haar echtgenoot, G. Bijvoets, als gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Haarlem op 28 oktober 2003, nummer 03-481, tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 februari 2005, waar voor appellante is verschenen haar gemachtigde en waar namens gedaagde is verschenen mr. S.J.M.A. Clerx, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan appellante is met ingang van 28 mei 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Het onderhavige geding spitst zich toe op de vraag of gedaagde terecht en op goede gronden het dagloon van appellante heeft vastgesteld op € 62,31. Appellante heeft tegen die vaststelling in hoger beroep drie beroepsgronden aangevoerd. De Raad zal de beroepsgronden hierna afzonderlijk bespreken.
Appellante is van mening dat ten onrechte bij de vaststelling van haar dagloon geen rekening is gehouden met uitbetaling van vier jaarlijkse periodieke schaalverhogingen, waarop zij na 28 mei 2001 aanspraak zou maken indien zij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden. De Raad stelt vast dat gedaagde op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de van toepassing zijnde Dagloonregelen WAO, hetgeen door appellante ook niet wordt bestreden. Uit artikel 5 van de Dagloonregelen volgt dat wijzigingen in het loon na de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet van invloed zijn op de hoogte van het dagloon. De bespiegelingen van appellante met betrekking tot de totstandkoming van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis) doen daar naar het oordeel van de Raad niet aan af.
Voorts is appellante van mening dat een bij CAO bedongen en in de maand januari 2001 betaalde eenmalige uitkering bij de vaststelling van het dagloon betrokken dient te worden, onder verwijzing naar de uitspraak van deze Raad van 3 februari 1993 (RSV 1994, 8). Daarbij gaat appellante naar het oordeel van de Raad ten onrechte voorbij aan het feit dat de regelgever, naar aanleiding van de jurisprudentie van deze Raad, met ingang van 25 maart 1994 aan artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Dagloonregelen WAO de zinsnede, “alsmede éénmalige uitkeringen” heeft toegevoegd. Uit de toelichting bij deze wijziging van de Dagloonregelen WAO blijkt dat de regelgever met deze wijzing heeft beoogd (ook) de bij CAO overeengekomen eenmalige uitkeringen die niet afhankelijk zijn van de commerciële resultaten van het bedrijf, bij de vaststelling van het dagloon uit te sluiten. Aangezien het in dit geval om een dergelijke eenmalige uitkering gaat, heeft gedaagde die terecht buiten beschouwing gelaten.
Gelet op het voorgaande behoeft appellantes stelling, dat de rechtbank er in de aangevallen uitspraak ten onrechte vanuit gegaan is dat appellante met haar beroepsgrond tevens doelde op de eenmalige uitkeringen van december 2001 en mei 2002, geen nadere bespreking.
Tot slot is appellante van mening dat het dagloon € 0,03 te laag is vastgesteld omdat de ingevolge de CAO in december 2001 te betalen eindejaarsuitkering volgens appellante dient te worden berekend op basis van het per december 2001 geldende salaris. Gedaagde heeft de eindejaarsuitkering gebaseerd op het per mei 2001 geldende salaris. Naar het oordeel van de Raad is gedaagde terecht van het in mei 2001 geldende salaris uitgegaan, aangezien dit het op de dag van ingang van appellantes arbeidsongeschiktheidsuitkering geldende salaris is. Overigens is de Raad, met appellante en gedaagde, van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de volgens de CAO in december 2002 te betalen eindejaarsuitkering in haar overwegingen heeft betrokken, nu de dagloonvaststelling niet op die eindejaarsuitkering is gebaseerd.
Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.