ECLI:NL:CRVB:2005:AT3357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de WAO
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 28 oktober 2003 geoordeeld over de vaststelling van het dagloon van appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 februari 2005. De kern van het geschil betreft de vraag of het dagloon van appellante, vastgesteld op € 62,31, correct is. Appellante heeft drie beroepsgronden aangevoerd tegen deze vaststelling.
Ten eerste stelt appellante dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met vier jaarlijkse periodieke schaalverhogingen die zij zou ontvangen indien zij niet arbeidsongeschikt was geworden. De Raad oordeelt dat de gedaagde partij de Dagloonregelen WAO correct heeft toegepast, waarbij wijzigingen in het loon na de ingangsdatum van de uitkering niet van invloed zijn op de hoogte van het dagloon.
Ten tweede betoogt appellante dat een eenmalige uitkering, die bij CAO was bedongen en in januari 2001 was uitbetaald, bij de vaststelling van het dagloon betrokken had moeten worden. De Raad wijst erop dat de regelgever deze eenmalige uitkeringen met ingang van 25 maart 1994 heeft uitgesloten van de dagloonberekening, wat betekent dat gedaagde deze terecht buiten beschouwing heeft gelaten.
Tot slot is appellante van mening dat het dagloon € 0,03 te laag is vastgesteld, omdat de eindejaarsuitkering volgens haar op basis van het salaris per december 2001 berekend had moeten worden. De Raad bevestigt dat gedaagde terecht het salaris per mei 2001 als basis heeft genomen, aangezien dit het salaris was op de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.