ECLI:NL:CRVB:2005:AT3209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4202 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering om terug te komen van rechtens onaantastbare besluiten inzake uitbetalingen van ontslag- en vervolguitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank de ongegrondverklaring van gedaagde heeft bevestigd. Appellante had verzocht om terug te komen van eerdere besluiten die betrekking hadden op de uitbetalingen van haar ontslag- en vervolguitkering over de periode van september 2000 tot en met september 2001. Deze besluiten waren in rechte onaantastbaar geworden. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree, had het verzoek van appellante afgewezen, omdat er geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was die de formele rechtskracht van de besluiten zou moeten doorbreken.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die haar verzoek zouden kunnen onderbouwen. De Raad oordeelde dat de niet correcte afhandeling van een ziekmelding in 2000 geen nieuw feit was, aangezien dit al zichtbaar was in de uitbetaling van september 2000. Appellante had weliswaar gesteld dat zij door psychische klachten niet adequaat kon reageren op de te lage uitbetalingen, maar de Raad vond deze stelling niet voldoende onderbouwd.

De Raad concludeerde dat gedaagde in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat er geen sprake was van strijd met rechtsregels of beginselen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2005.

Uitspraak

03/4202 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 juli 2003, nr. 03/294 AW K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 februari 2005, waar appellante in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, werkzaam bij Capra.
II. MOTIVERING
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellante is bij de beëindiging van haar tijdelijk dienstverband per 1 januari 1999 een uitkering ingevolge hoofdstuk 11 van de CAR/UWO toegekend. De uitbetaling van die uitkering is als gevolg van ziekmeldingen in 1999 en toekenning van ziekteuitkering twee keer opgeschort geweest. Op 30 augustus 2000 vond een nieuwe ziekmelding plaats, welke door gedaagde aanvankelijk niet als zodanig is onderkend, waardoor geen opschorting van de uitbetaling van de hiervoor bedoelde uitkering plaats heeft gehad en geen ziekteuitkering is toegekend. De uitkering is in oktober 2001 beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In november en december 2001 heeft appellante zich tot gedaagde gericht en onder meer gesteld dat niet op juiste wijze rekening is gehouden met haar ziekteperiode die is aangevangen op 30 augustus 2000, zodat zij te weinig uitkering heeft ontvangen.
Op 11 december 2001 heeft appellante zich hersteld gemeld.
1.2. Bij besluit van 5 februari 2002 heeft gedaagde, voorzover hier van belang, appellante meegedeeld dat haar brieven worden opgevat als een verzoek terug te komen van eerdere besluiten die aan de uitbetalingen van de ontslag- en vervolguitkering over de maanden september 2000 tot en met september 2001 ten grondslag lagen en die in rechte onaantastbaar zijn geworden. Dat verzoek heeft gedaagde afgewezen op grond van de overweging dat geen sprake is van een zodanig nieuw feit of veranderde omstandigheid, dat de formele rechtskracht van die besluiten zou moeten worden doorbroken. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Nadat een eerder besluit op bezwaar door de rechtbank was vernietigd heeft gedaagde opnieuw beslist bij besluit van 12 februari 2003. Daarbij heeft hij de bezwaren met betrekking tot de hiervoor genoemde periode wederom ongegrond verklaard. Gedaagde erkent een vergissing te hebben gemaakt door de ziekmelding niet correct te hebben verwerkt, maar appellante heeft in de uitbetalingen van de lagere (werkloosheids)uitkering en de daaraan ten grondslag liggende toekenningsbeslissingen berust. Gelet hierop meent gedaagde in redelijkheid te kunnen weigeren om de gevolgen van die toekenningen voor de hier in geding zijnde periode ongedaan te maken. Gedaagde heeft zijn besluitvorming voor de periode na september 2001 wel herzien.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen genoemde ongegrondverklaring ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellante meent dat gedaagde gehouden is de gemaakte fout te herstellen, zeker nu zij in de van belang zijnde periode niet adequaat kon optreden als gevolg van psychische klachten.
4.1. De Raad stelt vast dat hier uitsluitend aan de orde is de weigering om terug te komen van rechtens onaantastbare besluiten met betrekking tot een periode gelegen in het verleden. Gelet hierop dient de Raad zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke besluiten te herzien.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante ter ondersteuning van haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd. De niet correcte afhandeling van de ziekmelding van 30 augustus 2000 is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid, want daarvan gaf immers reeds de uitbetaling van september 2000 blijk. Appellante heeft wel gesteld, maar is er niet in geslaagd voldoende aannemelijk te maken, dat zij buiten staat was tijdig adequaat te reageren op de te lage uitbetalingen.
4.3. Gezien het vorenstaande kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij, bezien in het licht van hetgeen appellante heeft aangevoerd, anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Het hoger beroep treft dan ook geen doel en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
14.02