ECLI:NL:CRVB:2005:AT3056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Uitspraken over de WAO en zwangerschapsgerelateerde arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de vraag of tijdvakken van arbeidsongeschiktheid die het gevolg zijn van (complicaties bij) zwangerschap of bevalling buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beoordeling van de wachttijd voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meetelt voor de WAO-wachttijd, wat door gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd geaccepteerd. Gedaagde had de ingangsdatum van de WAO-uitkering van de werkneemster vastgesteld op 25 juni 2002, na een eerdere beslissing van 1 mei 2002 die door de rechtbank gegrond werd verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat er geen belang was voor appellante bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 1 mei 2002, aangezien gedaagde dit besluit niet langer handhaafde. De Raad heeft zich vervolgens gericht op het besluit van 4 februari 2004. Appellante voerde aan dat de wetgeving ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, omdat zwangerschapsgerelateerde arbeidsongeschiktheid invloed heeft op de gedifferentieerde WAO-premies die werkgevers moeten betalen. Dit zou volgens appellante leiden tot een drempel voor vrouwen op de arbeidsmarkt.
De Raad verwierp deze argumenten en concludeerde dat de nationale wetgeving geen onderscheid naar geslacht maakt. De Raad stelde vast dat appellante haar claims over de nadelige gevolgen voor vrouwen niet had onderbouwd met statistische gegevens. De Raad concludeerde dat het besluit van 4 februari 2004 in stand kon blijven en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 24 februari 2005.