ECLI:NL:CRVB:2005:AT3024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3866 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet behandelen van aanvraag bijstandsuitkering op basis van artikel 4:5 Awb

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van gedaagde, de Commissie Sociale Zekerheid, die de aanvraag om bijstandsuitkering niet heeft behandeld. De aanvraag werd ingediend op 5 juli 2001, na eerdere afwijzingen van aanvragen om bijstandsuitkering. Gedaagde had op 24 augustus 2001 besloten de aanvraag niet te behandelen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant niet de gevraagde gegevens had verstrekt die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Appellant had eerder al een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was per 1 maart 2001 beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 1 februari 2005 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat gedaagde terecht had besloten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen. De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan de verplichting om de gevraagde informatie over zijn levensverzekeringen te verstrekken, wat essentieel was voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 8 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3866 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente
’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 juni 2002, reg.nr. 01/04452 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 februari 2005, waar partijen - gedaagde met voorafgaand bericht daarvan - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert jaren van gedaagde een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Deze uitkering is bij besluit van gedaagde van 11 april 2001 met ingang van 1 maart 2001 beëindigd.
Appellant heeft op 1 juni 2001 bij gedaagde een aanvraag om een Abw-uitkering ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 8 juni 2001 afgewezen.
Op 5 juli 2001 heeft appellant opnieuw een Abw-uitkering aangevraagd. In het kader van de behandeling van deze aanvraag is met appellant een afspraak gemaakt voor een gesprek op 11 juli 2001. Hem is verzocht bij die gelegenheid een aantal stukken over te leggen. Op 11 juli 2001 is aan appellant meegedeeld dat hij vóór 25 juli 2001 nadere gegevens diende in te leveren, waaronder een bewijs betreffende de contante waarde of de afkoop van een levensverzekering. Appellant heeft vervolgens enkele gegevens overgelegd. Nadat gedaagde onder meer was gebleken dat sprake was van meer dan één levensverzekering, heeft gedaagde bij brief van 25 juli 2001 aan appellant meegedeeld dat hij onvoldoende inlichtingen heeft gegeven over de door hem afgesloten levensverzekeringen. Aan appellant is de gelegenheid geboden de verlangde gegevens vóór 9 augustus 2001 alsnog te verstrekken. Daarbij is er op gewezen dat de aanvraag niet verder zal worden behandeld als de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt.
Op 24 augustus 2001 heeft gedaagde besloten de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Abw) niet te behandelen.
Het tegen het besluit van 24 augustus 2001 gemaakte bezwaar is bij besluit van gedaagde van 23 november 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van
23 november 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij bestrijdt dat de gevraagde gegevens voor de beoordeling van zijn aanvraag relevant waren, aangezien uit de wel overgelegde gegevens hoe dan ook blijkt dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Evenals gedaagde en de rechtbank, is de Raad van oordeel dat een (volledig) inzicht in de levensverzekeringen die de betrokkene heeft afgesloten en in de eventuele afkoop van die verzekeringen dan wel van de contante waarde daarvan relevant zijn voor de beoordeling van (de omvang van) het recht op bijstand. Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat appellant niet over de gevraagde gegevens beschikte of redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. In dit verband staat verder vast dat appellant niet heeft verzocht om verlenging van de termijn waarbinnen de gegevens dienden te worden verstrekt.
De Raad komt dan ook evenals de rechtbank tot de conclusie dat gedaagde de aanvraag van 5 juli 2001 terecht niet (verder) in behandeling heeft genomen.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2005.
(get.) C. van Viegen.
(get.) L. Jörg.
JK/2325