ECLI:NL:CRVB:2005:AT2893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- J.J.B. van der Putten
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van verzekeringseisen en internationale verdragen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 2 juli 2003 het verzoek om een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen. De zaak betreft de aanvraag van appellante, die op 8 juni 2001 werd ingediend na het overlijden van haar echtgenoot op 15 mei 2001. De Sociale verzekeringsbank, gedaagde in deze procedure, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was volgens de nationale wetgeving. Dit standpunt werd in stand gehouden in een later besluit van 21 augustus 2002.
De rechtbank oordeelde dat er geen recht op een nabestaandenuitkering bestond, zowel op basis van de nationale wetgeving als op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Turkije. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de strikte toepassing van de ANW rechtvaardigden. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten aangedragen die het oordeel van de rechtbank konden weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad benadrukte dat, hoewel appellantes echtgenoot een ouderdomspensioen was toegekend, dit pensioen niet leidde tot een verzekering volgens de Turkse wetgeving. De Raad besloot dat het hoger beroep niet kon slagen en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.