ECLI:NL:CRVB:2005:AT2893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3644 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van verzekeringseisen en internationale verdragen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 2 juli 2003 het verzoek om een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen. De zaak betreft de aanvraag van appellante, die op 8 juni 2001 werd ingediend na het overlijden van haar echtgenoot op 15 mei 2001. De Sociale verzekeringsbank, gedaagde in deze procedure, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was volgens de nationale wetgeving. Dit standpunt werd in stand gehouden in een later besluit van 21 augustus 2002.

De rechtbank oordeelde dat er geen recht op een nabestaandenuitkering bestond, zowel op basis van de nationale wetgeving als op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Turkije. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de strikte toepassing van de ANW rechtvaardigden. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten aangedragen die het oordeel van de rechtbank konden weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad benadrukte dat, hoewel appellantes echtgenoot een ouderdomspensioen was toegekend, dit pensioen niet leidde tot een verzekering volgens de Turkse wetgeving. De Raad besloot dat het hoger beroep niet kon slagen en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3644 ANW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Turkije), appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3,4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2003, reg. nr. AWB 02/4144 ANW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 februari 2005, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. D.E.M. Bergers, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellantes echtgenoot is op 15 mei 2001 overleden. In verband hiermee heeft appellante op 8 juni 2001 bij gedaagde een aanvraag om een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend.
Bij primair besluit van 7 maart 2002 heeft gedaagde appellantes aanvraag afgewezen. Bij besluit van 21 augustus 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde zijn standpunt gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellantes echtgenoot ten tijde van zijn overlijden naar nationaal recht bezien niet verzekerd was. Voorts is overwogen dat er evenmin met toepassing van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Turkije recht bestaat op een nabestaandenuitkering nu appellantes echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet ingevolge een Turkse wettelijke regeling verzekerd was. Ten slotte is overwogen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan strikte toepassing van de dwingendrechtelijke bepalingen van de Anw zozeer in strijd komt met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.
De Raad kan zich met het oordeel van de rechtbank verenigen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd levert geen nieuwe gezichtspunten op. De Raad wijst er in dit verband op dat aan appellantes echtgenoot weliswaar een ouderdomspensioen was toegekend, doch dat dit pensioen blijkens de gegevens van het Turkse orgaan niet leidde tot een verzekering krachtens de Turkse wetgeving. Dit houdt in dat gedaagde bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303,
2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
GdJ