ECLI:NL:CRVB:2005:AT2877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering ziekengeld en verzoek om herziening zonder nieuw gebleken feiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij de aanvraag van appellante voor ziekengeld werd geweigerd. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. de Boorder, heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot herziening van het eerdere besluit. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 februari 2005, waarbij appellante in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door G.M. Folkers.
De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening van het besluit van 12 november 1999, dat de weigering van ziekengeld per 12 april 1999 handhaafde, niet op nieuwe feiten of veranderde omstandigheden is gebaseerd. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had eerder het besluit van gedaagde vernietigd omdat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de nieuwe feiten, maar de Raad oordeelt dat de eerdere afwijzing van het verzoek om herziening niet onredelijk was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De Raad benadrukt dat een bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om herziening inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet leidt tot een toetsing als bij een oorspronkelijk besluit. De Raad concludeert dat gedaagde in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat er geen strijd is met rechtsregels of beginselen.