ECLI:NL:CRVB:2005:AT2699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1368 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ziekengelduitkering wegens vergissing in locatie van spreekuuronderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een korting op zijn ziekengelduitkering heeft gekregen vanwege een vergissing in de locatie van een spreekuuronderzoek. De appellant, geboren op 15 juni 1976, ontvangt sinds 19 juli 2000 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Hij werd door de verzekeringsarts opgeroepen om op 22 mei 2001 om 13.15 uur te verschijnen bij GAK Nederland in Groningen. Echter, de appellant verscheen op het GAK-kantoor in Winschoten, wat leidde tot een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een korting van 5% op zijn ziekengelduitkering op te leggen voor een periode van 8 weken.

De rechtbank Groningen had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er niet kon worden gesteld dat er geen enkele vorm van verwijtbaarheid aan de appellant kon worden toegeschreven. De appellant had weliswaar een vergissing gemaakt, maar dit nam niet weg dat hij zonder geldige reden niet was verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat de Uwv in redelijkheid had kunnen vaststellen dat de vergissing van de appellant in verminderde mate verwijtbaar was, en dat de hoogte van de opgelegde maatregel terecht was vastgesteld op 5% gedurende 8 weken.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van de appellant geen doel troffen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2005.

Uitspraak

03/1368 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 29 oktober 2001 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het: bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank Groningen heeft bij uitspraak van 7 februari 2003 (Awb 01/993 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, op bij aanvullend beroep-schrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd bij brief van 12 oktober 2004 nog nadere inlichtingen verstrekt.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 9 februari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden die in rubriek 3 van de aangevallen uitspraak als volgt zijn weergegeven (appellant en gedaagde zijn daarbij aangeduid als eiser en verweerder):
" Eiser, geboren op 15 juni 1976, ontvangt in verband met zijn arbeidsongeschiktheid sedert 19 juli 2001 (lees: 19 juli 2000) een uitkering ingevolge de ZW. In verband met die ongeschiktheid werd eiser door de verzekeringsarts ongeveer 4 á 5 keer opgeroepen om voor controle te verschijnen op het GAK-kantoor te Winschoten.
Bij brief van 15 mei 2001 is eiser ter beoordeling van zijn ongeschiktheid wederom opgeroepen om op 22 mei 2001 om 13.15 uur te verschijnen bij de verzekeringsarts V. Rama, op het adres GAK Nederland bv te Groningen. Eiser verscheen echter op het bewuste tijdstip niet in Groningen, doch op het GAK-kantoor te Winschoten.
In verband hiermee heeft verweerder op 30 mei 2001 besloten tot een korting van 5% op de ziekengelduitkering gedurende de periode van 22 mei 2001 tot en met
16 juli 2001 (8 weken) onder toepassing van artikel 45 van de ZW en het Maatregelenbesluit ex artikel 45, lid 6, van de ZW. Dit op grond dat eiser door niet op het spreekuur van de verzekeringsarts in Groningen te verschijnen, zich niet, althans niet behoorlijk, heeft gehouden aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW en zich heeft schuldig gemaakt aan nalatigheid. Verweerder heeft bij de vaststelling van de maatregel rekening gehouden met een verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 5 van het Maatregelenbesluit en een korting van 5 in plaats van 10% op de ziekengeld-uitkering toegepast.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder die beslissing na bezwaar gehandhaafd."
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij – kort samengevat – overwogen dat niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid aan het adres van appellant ontbreekt, op grond waarvan gedaagde ingevolge het tweede lid van artikel 45 van de ZW van het opleggen van een maatregel had moeten afzien. Gezien de voorliggende omstandigheden heeft gedaagde naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen vaststellen dat de gedraging van appellant, bestaande in de vergissing in de locatie van het spreekuuronderzoek, in verminderde mate verwijtbaar was zodat hier gelet op artikel 5, tweede lid, van het Maatregelenbesluit Tica, de hoogte van de maatregel terecht is vastgesteld op 5% gedurende 8 weken.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Dat bij appellant sprake was van een vergissing neemt niet weg dat hij daardoor zonder deugdelijke grond niet is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts in Groningen op 22 mei 2001. Dat appellant na zijn vergissing te hebben ontdekt een coöperatieve houding heeft aangenomen en heeft geprobeerd terstond een nieuwe afspraak te maken, betekent niet dat hier elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gedaagde heeft appellants gedraging naar het oordeel van de Raad op goede gronden aangemerkt als verminderd verwijtbaar in de zin van voormelde bepaling van het Maatregelenbesluit Tica.
De grieven van appellant treffen dan ook geen doel.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E.Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.
GdJ