ECLI:NL:CRVB:2005:AT2680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1641 WW + 03/3487 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van een WW-uitkering en de terugvordering van teveel betaalde uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Mos van SRK Rechtsbijstand, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2003. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv van 11 maart 2002 vernietigd, waarbij het Uwv zijn besluiten van 12 oktober 2001 had gehandhaafd die betrekking hadden op de herziening van de WW-uitkering van de appellant en de terugvordering van een bedrag van f 16.493,70 (€ 7.484,51).

De Centrale Raad oordeelde dat de herziening van de uitkering niet met terugwerkende kracht kon plaatsvinden, wat betekende dat de grondslag voor het terugvorderingsbesluit was komen te vervallen. Hierdoor konden de besluiten van 11 maart 2002 en 9 juli 2003 niet in stand blijven. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 maart 2002 gegrond, evenals het beroep tegen het besluit van 9 juli 2003. De Raad herroept de besluiten van 12 oktober 2001 en veroordeelt het Uwv tot vergoeding van renteschade en proceskosten aan de appellant, die in totaal € 1470,64 bedragen. Tevens wordt het betaalde recht van € 116,-- aan de appellant vergoed.

De uitspraak benadrukt de rechtsbescherming van de appellant in het bestuursrecht en de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met besluiten die financiële gevolgen hebben voor uitkeringsgerechtigden. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtsprincipes rondom de herziening en terugvordering van sociale zekerheidsuitkeringen.

Uitspraak

03/1641 WW
03/3487 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. M. Mos, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2003, nummer AWB 02/1445 WW, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 12 januari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn huidige gemachtigde mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, terwijl gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G.M. Folkers, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer de beslissing op bezwaar van gedaagde van 11 maart 2002 vernietigd, waarbij gedaagde zijn besluiten van 12 oktober 2001 heeft gehandhaafd tot herziening van de aan appellant met ingang van 7 september 2000 toegekende uitkering ingevolge de WW over de periode van 7 september 2000 tot en met 31 januari 2001 en tot terugvordering van een bedrag van f 16.493,70 (€ 7.484,51).
Bij besluit van 9 juli 2003 heeft gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, voor zover deze de terugvordering betrof. Daarbij is de omvang van de terugvordering gehandhaafd.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) strekt het hoger beroep zich, naar het oordeel van de Raad, mede uit tot de nieuwe beslissing op bezwaar.
Namens gedaagde is ter zitting van de Raad meegedeeld dat in het geval van appellant de herziening van de uitkering niet met terugwerkende kracht kon plaatsvinden. Dat betekent dat ook aan het terugvorderingbesluit de grondslag is komen te vervallen.
Gelet hierop kunnen gedaagdes besluiten van 11 maart 2002 en 9 juli 2003 niet in stand blijven; hetzelfde geldt voor de primaire besluiten van 12 oktober 2001.
Ter wille van de duidelijkheid voor partijen zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en beslissen zoals hierna aan te geven. Het verzoek van appellant gedaagde te veroordelen tot vergoeding van renteschade over de terugbetaalde uitkering kan worden ingewilligd.
De Raad acht voorts termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 805,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep. Tevens wordt aan appellant een vergoeding voor reiskosten in hoger beroep toegekend ten bedrage van € 21,64.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 maart 2002 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep dat is gericht tegen het besluit van 9 juli 2003 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept de besluiten van 12 oktober 2001;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van renteschade te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van totaal
€ 1470,64, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van in totaal € 116,-- (€ 29,-- + € 87,--) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. B.M. van Dun en mr. J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen
(get.) P. Boer
FB/3/3